formatieve toets h1 en h2

formatieve toets h1 en h2
pak je computer
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

formatieve toets h1 en h2
pak je computer

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is zakgeld?
A
Primaire inkomen
B
Overdrachtsinkomen

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is chartaal geld?
A
Geld dat bestaat uit munten en bankbiljetten
B
Geld dat op je betaalrekening staat
C
Geld dat op je spaarrekening staat
D
Alleen muntgeld

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mila krijgt 4,50 euro zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
A
234
B
19,50
C
18
D
22,50

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je tekent een budgetlijn.
Wat staat er op de assen?
A
De prijs van de goederen.
B
De prijs van de goederen in % van het budget.
C
Hoeveel producten je kan kopen
D
Het evenwicht

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De budgetlijn verandert en wordt budgetlijn B.

Wat is hiervoor een mogelijke oorzaak
of zijn hiervoor mogelijke oorzaken?

A
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 20% gestegen.
B
Het budget is met 20% gedaald.
C
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 20% gedaald
D
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 25% gedaald.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument meer chips koopt
D
De consument de loterij wint.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste formule voor de budgetlijn
A
B = (prijs goed 1 × aantal goed 1) + (prijs goed 2 × aantal goed 2)
B
B = (prijs goed 1 + prijs goed 2) x aantal goed 1 + 2
C
B= aantal goed 1 + aantal goed 2 + prijs goed 1 + prijs goed 2

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan een oorzaak zijn van de verschuiving van de budgetlijn?
A
Zowel de zakken chips als het drinken is duurder geworden
B
Het inkomen is gestegen
C
Het inkomen is gedaald
D
De zakken chips zijn duurder geworden

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat betekent Nibud?
A
Nationaal Instituut voor Bestedingspatronen
B
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
C
Nieuw Bureau Uitgaven en Duurzaamheid
D
Nederlands Onderzoeksinstituut voor Jongerenbeleid

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van Nibud?
A
Mensen helpen zo min mogelijk geld sparen
B
Zij helpen jou met budgetteren
C
Nibud helpt jou om geld te besparen
D
Nibud wil zoveel mogelijk geld aan jou verdienen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een begroting?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van huishoudelijke uitgaven
A
Eten
B
Huis
C
Kleding
D
Drinken

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke rijtje staan alleen huishoudelijke uitgaven?
A
Abonnement - tijdschrift - cadeautje
B
kleding- nieuwe auto - boodschappen
C
Tijdschrift - cadeautjes - boodschappen
D
Vakantie - cadeautjes - tijdschrift

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vaste lasten zijn:
A
uitgaven van een huishouden en de kosten die regelmatig terug keren
B
gewone uitgaven voor boodschappen die je betaald van huishoudgeld
C
uitgaven die je niet zo vaak doet of waar je voor moet sparen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reserveringsuitgaven ......

A
zijn grote uitgaven die je maar af en toe doet: bv winterjas
B
uitgaven die je bijna elke dag doet: bv voor voedingsmiddelen
C
zijn grote uitgaven die je regelmatig terugkomen : bv huur
D
kleine uitgaven die je voor jezelf doet

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk soort uitgaven hoort het aanschaffen van de wasmachines
A
Dagelijks uitgaven
B
Vaste lasten
C
Reserveringsuitgaven

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een rijksbegroting?
A
Overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de rijk
B
Een overzicht van de belastingen die de overheid ontvangt.
C
Toelichting op de inkomsten en uitgaven
D
Een overzicht van de kosten die de overheid maakt.

Slide 18 - Quizvraag

Rijksbegroting
Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van het Rijk voor het komende jaar.
Wat is de miljoenennota?
A
Hetzelfde als de rijksbegroting.
B
Dat leest de koning voor op Prinsjesdag.
C
De uitleg van de rijksbegroting.
D
De grafieken in de rijksbegroting.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat zijn directe belastingen?
A
BTW (belasting over toegevoegde waarde)
B
Accijnzen (op alcohol, brandstof en tabak)
C
Belastingen op inkomen, winst en vermogen
D
Invoerrechten

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een indirecte belasting?
A
Accijns
B
Inkomstenbelasting
C
Loonbelasting

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn accijns?
A
extra kosten op voedsel
B
belasting voor kleding
C
geld wat terug kan krijgen
D
extra belasting op producten om het gebruik te verminderen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar ontvangt de overheid nog meer geld door?
A
Zorg
B
Onderwijs
C
Sociale premies
D
Defensie

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het bruto binnenlands product (BBP)
A
Het totaal van het primaire inkomen in 1 land
B
Het totaal van het geld dat 1 iemand verdient in 1 jaar
C
Het totaal van het geld dat de overheid uitgeeft

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van deze inkomens is een voorbeeld van primair inkomen
A
Cadeaus
B
Loon
C
AOW uitkering
D
Zakgeld

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk productiefactor hoort bij de beloning pacht
A
Kapitaalgoederen
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met welke factoren houd de Human Development Index GEEN rekening mee wanneer ze een land beoordelen
A
BBP
B
Aantal jaren onderwijs
C
Winst
D
Levensverwachting

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent cumuleren?
A
Opstellen van groeipercentages
B
Iets kopen
C
Een % berekenen
D
De personen van hoog naar laag zetten

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel % verdienen de 30% rijkste mensen in dit land samen?
A
30%
B
40%
C
60%
D
70%

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omzet
Inkoopwaarde van de omzet _
Brutowinst
Overige bedrijfskosten _
Nettowinst
= verkoopprijs x afzet
= inkoopprijs x afzet
huurkosten
= brutowinst per product x afzet
loonkosten

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schoenenwinkel Plok verkoopt 25 paar sneakers voor €70. De inkoopprijs van deze sneakers is €50. Hoeveel bedraagt de totale brutowinst?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De instrumenten van marketing zijn
A
Prijs, plaats, promotie en product
B
Prijs, garantie, service en verpakking
C
Prijs, promotie, merchandising en plaats
D
Prijs, garantie, merk en verpakking

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat valt NIET onder marketing?
A
Reclame op tv
B
Flyers
C
Korting
D
Het uitkeren van loon aan werknemers

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De SWOT-analyse ...
A
zijn de activiteiten die de verkoop bevorderen.
B
geeft de marketingmix van een bedrijf weer.
C
geeft de ondernemer inzicht in de sterke en zwakke punten van zijn bedrijf en welke kansen en bedreigingen er zijn in de markt.
D
geeft de ondernemer inzicht in de financiën van zijn bedrijf.

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een kans (SWOT-analyse) voor het bedrijf Nike
A
Nike heeft een sterk logo
B
Tijdens de lockdown sporten mensen meer
C
Nike produceert in lage lonen landen
D
Nike heeft een slecht imago door kinderarbeid

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Natasja is bezig een SWOT-analyse op te stellen voor haar schoonheidssalon.
‘In de huidige arbeidsmarkt is het moeilijk om aan nieuw personeel te komen’ valt in deze analyse onder ...

A
sterktes
B
zwaktes
C
kansen
D
bedreigingen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De nettowinst is €500.
De omzet is €1.280.
Bereken de nettowinstmarge.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterktes
Zwaktes
Kansen
Bedreigingen
Producten van goede kwaliteit.
Klantonvriendelijk 
personeel.
De economie krimpt.
Steeds meer mensen willen gezonder eten.

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Product
Plaats
Prijs
Promotie
bereikbaarheid
verpakking
huismerk
reclame
sponsoring
aanbieding
korting
plaats in rek

Slide 39 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Paul maakte met zijn bedrijf in 2020 een brutowinst van € 123.000. De bedrijfskosten zijn € 68.000. Wat is zijn nettowinst?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopwaarde =
A
alle producten die hebt ingekocht
B
alle producten die je hebt verkocht
C
Alle bedrijfskosten
D
Alle reclamekosten

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopwaarde bereken je door.....
A
verkoopprijs - inkoopprijs
B
omzet - inkoopwaarde
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x inkoopprijs

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de begrippen naar de juiste plaats
-
-
Inkoopwaarde omzet
Brutowinst
Nettoresultaat
Omzet
Bedrijfskosten

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt in een week € 1.500 omzet behaald. De inkoopwaarde was € 850. Bereken de brutowinst.


Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies