HA2: Kapitel 6 grammatik quiz

Kapitel 6
Grammatik
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 6
Grammatik

Slide 1 - Tekstslide

In deze lessonup:

- sollen, wollen, wissen
- 1e en 4e naamval
- telwoorden

Slide 2 - Tekstslide

sollen, wollen, wissen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

(sollen) wir.....

Slide 5 - Open vraag

(wissen) er ....

Slide 6 - Open vraag

(wollen) ihr .....

Slide 7 - Open vraag

(wissen) Sie (mv)......

Slide 8 - Open vraag

(sollen) Du ........ zum Arzt gehen

Slide 9 - Open vraag

(wissen) Die Antwort ...... ich nicht

Slide 10 - Open vraag

(wollen) Ich ..... unbedingt eine neue Tasche!

Slide 11 - Open vraag

(sollen) Ihr ....... zuhören!

Slide 12 - Open vraag

(wissen) Das Mädchen ..... nicht, ob es heute vorbeikommt.

Slide 13 - Open vraag

1e en 4e naamval

Slide 14 - Tekstslide

Schema
                                 m                 v                    o                       mv
1e                          der               die                das                   die
                               ein               eine              ein                    keine

4e                          den              die                das                    die
                               einen           eine              ein                   keine

Slide 15 - Tekstslide

onderwerp 
=
1e naamval

wie/wat + pv


....... Mann (m) ist ganz lieb
Der Mann ist ganz lieb
lijdend voorwerp
=
4e naamval

wie/wat + pv + onderwerp


Ich esse ......... Hamburger (m)
Ich esse den Hamburger

Slide 16 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
mein = mijn 
dein = jouw 
sein = zijn 
ihr = haar 
unser = ons 
euer = jullie 
ihr = hun 
Ihr = uw 

Slide 17 - Tekstslide

oefenen

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent "mein"?
A
mijn
B
jouw
C
zijn
D
haar

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent "ihr"?
A
mijn
B
zijn
C
haar
D
uw

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent "euer"?
A
jullie
B
onze
C
zijn
D
uw

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent "Ihr"?
A
haar
B
uw
C
jullie
D
onze

Slide 22 - Quizvraag

der die of das?

Slide 23 - Tekstslide

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quizvraag

Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quizvraag

Großmutter
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quizvraag

Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quizvraag

Junge
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quizvraag

ein/eine of kein/keine?
Oftewel 1e of 4e naamval

Slide 29 - Tekstslide

Jonas ist ein / eine Kind.
A
ein
B
eine

Slide 30 - Quizvraag

Losser ist ein / eine Dorf
A
ein
B
eine

Slide 31 - Quizvraag

Jan und Max sind kein / keine Freunde.
A
kein
B
keine

Slide 32 - Quizvraag

Mein Opa hat kein/keine Haare mehr.
A
kein
B
keine

Slide 33 - Quizvraag

Claudia und ihr/ihre Freundin laufen da
A
ihr
B
ihre

Slide 34 - Quizvraag

Sie hat ein/eine Pferd (=paard)
A
ein
B
eine

Slide 35 - Quizvraag

telwoorden

Slide 36 - Tekstslide

Hoe schrijf je 10 in het Duits?

Slide 37 - Open vraag

Hoe schrijf je 1 in het Duits?

Slide 38 - Open vraag

Hoe schrijf je 17 in het Duits?

Slide 39 - Open vraag

Hoe schrijf je 11 in het Duits?

Slide 40 - Open vraag

Welche Zahl hörst du?
A
14
B
16
C
13
D
12

Slide 41 - Quizvraag

Welche Zahl hörst du?
A
8
B
9
C
19
D
2

Slide 42 - Quizvraag

Welche Zahl hörst du?
A
11
B
16
C
20
D
21

Slide 43 - Quizvraag

Welche Zahl hörst du?
A
20
B
16
C
21
D
28

Slide 44 - Quizvraag

Welk getal is fout geschreven?
A
zweiundsiebenzig
B
dreiundvierzig

Slide 45 - Quizvraag

Welk getal is fout geschreven?
A
neunundzwanzig
B
zweihundretvierundfünfzig

Slide 46 - Quizvraag

Welk getal is fout geschreven?
A
neunhundertzweiundachtzig
B
zweihundertdreiunddreizig

Slide 47 - Quizvraag

Welk getal is fout geschreven?
A
siebhundertdreiundneunzig
B
neunhundertsiebenundsiebzig

Slide 48 - Quizvraag

Hoe schrijf je 100 in het Duits?

Slide 49 - Open vraag

Hoe schrijf je 1000 in het Duits?

Slide 50 - Open vraag

Hoe schrijf je 862 in het Duits?

Slide 51 - Open vraag