Werken in groepjes (4 pers.)
1. Je krijgt een set kaartjes (zijn/ hebben) + kleine kaartjes
2. Welke kaartjes horen bij zijn?
Welke kaartjes horen bij hebben?
3. Leg de kleine kaartjes onder het goede werkwoord
4. (A2) wat is de goede werkwoordsvorm
(ken je de betekenis van de zinnen/ woorden?)