werwoorden vervoegen

Nederlands leren is een eitje



Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Nederlands leren is een eitje



Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen

Slide 1 - Tekstslide

Inquiry question (lesdoel)
Hoe ziet een zin eruit? What does a sentence look like?

Hoe stel ik een vraag in het Nederlands? How do I ask a question in Dutch?


Slide 2 - Tekstslide

Wat doen we vandaag?
herhaling zinnen-quick repeat sentences
Spel-game
listening and speaking practise
hand out exercises on paper
Discuss cover work for Friday 


Slide 3 - Tekstslide

Order of a basic sentence
Wie of wat? Who or what?   =  onderwerp (subject) in first place
werkwoord (verb)  in second place
rest of the sentence( sometimes an object):
Ik lees een boek.
Niels loopt naar huis.
De hond is blij.
De trein stopt bij het station.

Slide 4 - Tekstslide

onderwerp/subject
Wie is een  mens of dier,  bijvoorbeeld: jij, u, hij, mijn broer....
Wat is een ding (thing), bijvoorbeeld: het huis, een trein ....

The subject is a noun with an article (most of the time).
Noun=zelfstandig naamwoord
article=lidwoord (de, het,een)
OR a personal pronoun: hij/zij/wij etc.

Slide 5 - Tekstslide

De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar!

The finite verb and the subject belong together: 
Het meisje pakt een koekje.
De meisjes pakken een koekje.
De jongen fietst naar school.
De jongens fietsen naar school.

Slide 6 - Tekstslide

Order of a question sentence
werkwoord-onderwerp (wie of wat)-rest of the sentence
Heeft-jouw vader-een auto?
Don't forget the question mark!!

Kun je vragen maken van de zinnen op slide 4?
Can you make questions with the sentences in slide 4?









Slide 7 - Tekstslide

Game/spel-4 groups of 4 or 5 students
Team groen-Oscar, Nikita, Beliz, Agata
Team rood-Joachim, Niko, Deniz, Bianca, Cierra
Team geel-Ekaterina, Aryan, Valerya, Gaspard
Team blauw-Ray, Mert, Emre, Tonya, Vali
1. Put all the cards on the table in front of you.
2. Create 3 correct sentences as soon as you can.
3. The fastest group that lays the correct sentences WINS

Slide 8 - Tekstslide

Luisteren en spreken
Spreektaal Praten over jezelf, bladzijde (page) 9 en 10
https://drive.google.com/drive/folders/1tEL2CJmzIRsd_mOxU8Htt2HvWHmatX8M
task: practise the conversations in pairs
Exercise 11 and 12 and 13. Switch roles and do the same conversation again. 
Finished? Create your own conversation! Be creative!

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoorden vervoegen 
conjugating verbs in the present tense (tegenwoordige tijd) 
4 categories:
Stam-en: kijken (to watch)-kijk
Stam-en+klinker (vowel): maken (to make)-maak
Stam-en-medeklinker (consonant): zeggen (to say)-zeg
Stam-en v-f/z-s: lezen (to read) -lees
verven-ik verf

Slide 10 - Tekstslide

Most important verbs in Dutch
Hebben-to have 
Zijn-to be

Ik
jij 
hij/zij 
wij/jullie/zij 


Slide 11 - Tekstslide

zijn-to be
Stam=? (irregular!)
ik ben 
jij bent
hij/zij/het is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 12 - Tekstslide

Oefeningen (exercises)
Klare taal les 5 en 6 (copy)
Phase 2 students: create 3 sentences of your own using the words you have learned. 
This is also part of your coverwork for Friday. 

Slide 14 - Tekstslide

Copy
Do you use hebben or zijn?
Gebruik je hebben of zijn?

Slide 15 - Tekstslide