PM1 Groene Productie - examen oefen toets



1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
GroenMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les



Slide 1 - Tekstslide

Wat is een producent?
A
Iemand die het product koopt
B
Iemand die het product maakt
C
Iemand die het product bedenkt
D
Iemand die het product verwerkt

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een legenda ?
A
Een ontwerp met symbolen
B
Een ingekleurd symbool
C
eisen aan het ontwerp, vaak in kleur uitgelegd
D
uitleg van gebruikte symbolen op een kaart

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer is iets precies waterpas ?
A
Als de lichtbundel van de waterpas in de juiste richting schijnt
B
Als de luchtbel van de waterpas links in het glaasje staat
C
Als de luchtbel van de waterpas precies rechts in het glaasje staat
D
Als de luchtbel precies tussen de streepjes staat

Slide 4 - Quizvraag

Welke manier van onkruid bestrijden doe je met dit gereedschap?
A
thermische bestrijding
B
geïntegreerde bestrijding
C
chemische bestrijding
D
mechanische bestrijding

Slide 5 - Quizvraag

Een sluipwesp is in een kas in te zetten om de witte vlieg te bestrijden.
Hoe heet die manier?
A
biologische bestrijding
B
parasitaire bestrijding
C
chemische bestrijding
D
mechanische bestrijding

Slide 6 - Quizvraag

Een planteneter word ook wel genoemd ?
A
Omnivoor
B
Carnivoor
C
Herbivoor
D
Zaadeter

Slide 7 - Quizvraag

Welke tanden kunnen ontbreken bij een planteneter ?
A
hoektanden
B
snijtanden
C
plooikiezen
D
voortanden

Slide 8 - Quizvraag

Een voorbeeld van sorteereisen zijn
A
Maat,gewicht,kleur en vorm
B
Maat, smaak, vorm
C
Maat en gewicht
D
Omvang en de kleur

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn de productie keten van een komkommer?
A
Komkommerteler - veiling - supermarkt - consument
B
Veiling - komkommerteler -consument -supermarkt
C
Komkommerteler - supermarkt -veiling - consument
D
veiling- komkommerteler- supermarkt- consument

Slide 10 - Quizvraag

Welke gereedschappen heb je nodig voor het uitzetten van een rechthoek?
A
Jalon, lijn, waterpas, haakse hoek
B
Haakse hoek, waterpas, lijn, waterpas
C
Meetlint, haakse hoek, waterpas, piketten
D
haakse hoek, meetlint, lijn, piketten

Slide 11 - Quizvraag

Vacuümverpakt
A
Een verpakking die is geconserveerd door lucht toe te voegen
B
Een verpakking die is geconserveerd door de lucht weg te halen
C
Een verpakking die is geconserveerd door een kartonnen doos
D
Een verpakking die is geconserveerd door het erop drukken

Slide 12 - Quizvraag

Op een etiket plantenvoeding staat: NPK 3+4+5. wat betekent NPK?
A
Nieuwe Poedervormige Kippenmest
B
verhouding Noorse Paarden- en Kippen- mest
C
New Performance Knowledge
D
stikstof, fosfor, kalium

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent recyclen?
A
hergebruik van afval
B
afbreken van restafval
C
restafval scheiden
D
gewas opruimen in de kas

Slide 14 - Quizvraag

Waarom snijd je de stelen van snijbloemen schuin af ?
A
Dan staan de stelen steviger in de vaas.
B
Dan nemen de vaten in de stelen goed water en voeding op.
C
Dan hebben ze de juiste lengte voor in de vaas.
D
de uiteinden zijn goed voor de composthoop

Slide 15 - Quizvraag

Kuilvoer is geperst en gefermenteerd gras. Is dit ruwvoer of krachtvoer?
A
ruwvoer
B
krachtvoer

Slide 16 - Quizvraag

In Nederland is een oormerk verplicht volgens de I&R regeling.
Wat betekent I&R?
A
interessant en roulerend
B
integratie en retourneren
C
Identificatie en Registratie
D
integer en regressie

Slide 17 - Quizvraag

Moet de verzorging van klauwen/hoefjes dagelijks gebeuren of periodiek?
A
periodiek
B
dagelijks

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een beplantingsplan ?
A
Een combinatie van tegels en houtwerk in de tuin
B
Een combinatie van plantennamen en met daarbij het aantal per plantvak
C
Een combinatie van straatmateriaal en planten
D
Een combinatie van houtwerk en plantmateriaal voor in de tuin

Slide 19 - Quizvraag

Wat wil een fabrikant met een aantrekkelijke verpakking bereiken ?
A
Informatie over het product geven
B
Bederf tegengaan
C
verkoop bevorderen
D
kwaliteit behouden

Slide 20 - Quizvraag

Welk product is het langst houdbaar ?
A
Een krop sla in een papieren zak.
B
Zalm in een vacuümverpakking.
C
Tomatensoep in blik.
D
Een bos bloemen in een vaas met water.

Slide 21 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een omverpakking ?
A
Tien kroppen sla in een doos
B
Een krop sla in een hoes
C
Tien kroppen sla op het land
D
Een krop sla in een plastic zak

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een consument verpakking ?
A
Een krat met bloemkolen
B
Een doos met bloemkolen
C
Een kist met bloemkolen
D
Een zakje met gewassen bloemkool

Slide 23 - Quizvraag

Waarom staat er een productie code of partijcode op een verpakking ?
A
Dan kan de fabrikant de fout opzoeken als er iets mis is met het product
B
Dan weet je uit welke plaats het product komt
C
Dan weet de kassamedewerker de prijs te scannen
D
Dan weet je wat de houdbaarheid is

Slide 24 - Quizvraag

Wat is exporteren ?
A
Producten aan het buitenland verkopen
B
Producten kopen in het buitenland
C
Producten telen in het buitenland
D
Producten telen in Nederland

Slide 25 - Quizvraag

Welke schakel verkoopt een deel van zijn eigen producten direct aan de consument ?
A
Fabriek
B
Boerderijwinkel
C
Groothandel
D
Veiling

Slide 26 - Quizvraag

is mais ruwvoer of krachtvoer?
A
krachtvoer
B
ruwvoer

Slide 27 - Quizvraag

Een chauffeur heeft 26 plantenkarren in zijn vrachtauto. Deze zijn voor 4 verschillende klanten. Hoeveel vrachtbrieven heeft hij bij zich ?
A
1
B
4
C
16
D
26

Slide 28 - Quizvraag

Noem een kernmerk van duurzame landbouw ?
A
Een hoge productie
B
Grote bedrijven
C
Zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu
D
Gebruik van veel water, energie en grondstoffen

Slide 29 - Quizvraag

Waarin verschilt biologische landbouw van gangbare landbouw
A
Biologische landbouw is ouderwets
B
De biologische landbouw is gericht op natuur en landschapbehoud
C
In de biologische landbouw worden geen chemische middelen gebruikt
D
In de biologische landbouw worden antibiotica en bestrijdingsmiddelen gebruikt

Slide 30 - Quizvraag

Welke grondsoort is: zwaar, moeilijk te bewerken, vruchtbaar en kalkhoudend?
A
rivierklei
B
zand
C
zeeklei
D
veen

Slide 31 - Quizvraag

Welke grondsoort is: licht en gemakkelijk te bewerken en bevat weinig voedingsstoffen?
A
rivierklei
B
zand
C
zeeklei
D
veen

Slide 32 - Quizvraag

Welke grondsoort is: zwaar en moeilijk te bewerken, vruchtbaar en kalkarm?
A
rivierklei
B
zand
C
zeeklei
D
veen

Slide 33 - Quizvraag

Welke producten worden geproduceerd in een productiebedrijf?
A
Aardappelen, bomen, yoghurt en melk
B
Gehakt, eieren, appels en wortels
C
Melk, bomen, eieren en aardappelen
D
Paprika's, kersenjam, bloembollen en frikandellen

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn producten van gesloten teelt?
A
champignon, gerbera, tomaat en roos (in Ned.)
B
beuk,champignon, suikerbiet
C
beuk, maïs, suikerbiet en ui
D
champignon, maïs, tomaat

Slide 35 - Quizvraag

Een vermeerderingsbedrijf produceert agrarische producten voor:
A
Een agrarisch ondernemer
B
De consument
C
De fabriek
D
De klant

Slide 36 - Quizvraag

Wat is zand ?

A
Bodem in de rivier
B
Verteerde planten
C
Verweerde schelpen
D
Verweerd gesteente

Slide 37 - Quizvraag

Waar vind je in Nederland rivierklei ?
A
in de polders
B
langs de Rijn en Maas
C
langs de Noord-Hollandse kust
D
in Groningen en Drenthe

Slide 38 - Quizvraag

Schaalvergroting in de veehouderij heeft negatieve gevolgen voor het milieu. Wat is een van die gevolgen?
A
door te veel licht wordt fauna verstoord
B
door te veel mest ontstaat een mestoverschot
C
hogere opbrengsten worden niet geïnvesteerd in milieu
D
door meer dieren in een stal verminderd het dierenwelzijn

Slide 39 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van substraat ?
A
Glasvezel
B
Klei
C
Steenwol
D
Veen

Slide 40 - Quizvraag

Wat betekent het als de PH-waarde van de grond 5 is ?
A
De grond is basisch
B
De grond is neutraal
C
De grond is zuur
D
De grond is zoet

Slide 41 - Quizvraag

Hoe kun je de PH-waarde van de grond verhogen ?
A
Door turf door de grond te mengen
B
Door water aan de grond toe te voegen
C
Door kalk door de grond te mengen

Slide 42 - Quizvraag

Wat meet je met een EC-meter ?
A
De elektronische geleidbaarheid van een voedingsoplossing
B
De elektronische geleidbaarheid van mineralen
C
De hoeveelheid zout in het water
D
De PH-waarde van een voedingsoplossing

Slide 43 - Quizvraag

Wat is de juiste werkvolgorde bij het meten van de EC ?
A
Spoelen, roeren,insteken, meten en droogmaken
B
Insteken, spoelen, roeren, droogmaken en meten
C
Spoelen, insteken, roeren, droogmaken en meten
D
Insteken, roeren, meten, spoelen en droogmaken

Slide 44 - Quizvraag

Wat voeg je toe aan de zaaigrond als je het zaad gezaaid hebt in een zaaikistje ?
A
Mest
B
Scherp zand
C
Tuinturf
D
Water

Slide 45 - Quizvraag

Welk gewas kan zowel grootschalig geplant als gezaaid worden ?
A
Aardappelen
B
Bloembollen
C
Suikerbieten
D
Uien

Slide 46 - Quizvraag

Waarom mag niet het hele jaar dierlijke mest worden uitgereden?
A
Dan komen er te veel mineralen in het grondwater.
B
Dan warmt de aarde te veel op.
C
Dan komt er te veel ultraviolette (UV) straling op aarde.
D
Dan komt er te veel koolstofdioxide in de lucht.

Slide 47 - Quizvraag

Waar worden spermacellen precies ingebracht?
A
in de eileider
B
in de schede
C
voor de kling
D
na de baarmoedermond

Slide 48 - Quizvraag

Wat wordt verstaan onder de conditie van een koe?
A
de vlees/vetbedekking van een koe
B
het uithoudingsvermogen van een koe
C
hoe ver de koe is in haar drachtig zijn
D
het gewicht van een koe

Slide 49 - Quizvraag

Een koe is onrustig, loeit veel, heeft een sta-reflex (laat zich door andere koeien bespringen). Wat is er aan de hand?
A
de koe is tochtig
B
de koe is loops
C
de koe is ziek
D
de koe is angstig

Slide 50 - Quizvraag

Hoe heet deze huisvestingsvorm voor kippen?
A
scharrelstal
B
vrije uitloopstal
C
verrijkte kooihuisvesting
D
kooi huisvesting

Slide 51 - Quizvraag

Groen

Slide 52 - Woordweb