Moeten <> Niet hoeven

Must (not) & (don't) have to
Unit 3
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1-3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Must (not) & (don't) have to
Unit 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Agenda

  • Must vs Have to > statement (bevestigend)
  • Must not vs Don't have to > negation (ontkennend)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have to vs Must (present simple)
Subject + MUST/HAVE TO + Verb + Rest
  • I must go home now. 
  • I have to work at 8:30am tomorrow. 
  • We must hurry!
  • She has to call her mother. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal: I must go home now.
We must hurry!
I have to work at 8:30am tomorrow.
She has to call her mother.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Must vs Have to> moeten
Beide vormen geven een "verplichting" aan > er "moet" iets. 

You will often hear must and have to used interchangeably in the Present Simple

You're more likely to hear must  used in British English, and have to used in American English. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I _____ write John a whatsapp, to inform him not to come. I have Covid!

A
has to
B
have to

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

You can hear it all around you:
You _______ stop smoking!
A
must
B
has to

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

She _____ wear a uniform at work.
A
have to
B
must

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Negations

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekent "negations" ook al weer? Stond op de eerste slide/dia.
Must vs Have to
  • In statements & questions, these verbs have the same meaning. 

  • HOWEVER, in negations they have very different meanings!
  • Remember: negations are sentences that use not

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Must not > niet mogen
Use for when something is not allowed. (And when you want to sound British!)

Subject (onderwerp) + must + not + Verb (werkwoord) + Rest
  • You must not talk during the test!
  • They must not be out past curfew. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do(es) not have to > niet hoeven
Use for when something is not required

Subject + do/does + not have to + Verb + Rest
  • You do not have to work tomorrow. 
  • He does not have to watch his sister tomorrow. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

You _______ use eggs in this cake. He's allergic!
A
must not
B
don't have to
C
doesn't have to

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

You ___ ask for water. You can get it yourself.
A
must not
B
doesn't have to
C
do not have to

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

You ____ check your social media at work. It's not allowed.
A
do not have to
B
must not
C
does not have to

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We ______ make a reservation. There are always tables available.
A
doesn't have to
B
don't have to
C
must not

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Summarize what we learned! Answer:
1. What does MUST NOT mean?
2. What is the meaning of DO/DOES NOT HAVE TO?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Studiemeter unit 3
Maak de serie van 3 oefeningen met de deeltoets van dit grammatica onderdeel.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik denk dat ik de oefeningen wel kan maken.
Ja
Nee
met hulp.

Slide 19 - Poll

Deze slide heeft geen instructies