lundi, le 18 septembre 2017

Programme du cours
Présents/absents
Objectifs=doelen: jij kan iemand begroeten, vertellen hoe je heet en je nationaliteit en of je Frans spreekt en jij kent het werkwoord zijn
Chapitre 1 - contrôle des devoirs - questions
Grammaire : le verbe être = zijn - rappel le la l' - il - elle - ils - elles 
Questions  exercices  19 20 21 en ligne 
Lire le vocabulaire F à la page 41 - écrire les phrases N/F F F
Les nombres 0-20
Devoirs : faire les exercices 19 20 21 en ligne   + apprendre le vocabulaire E + le verbe être

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programme du cours
Présents/absents
Objectifs=doelen: jij kan iemand begroeten, vertellen hoe je heet en je nationaliteit en of je Frans spreekt en jij kent het werkwoord zijn
Chapitre 1 - contrôle des devoirs - questions
Grammaire : le verbe être = zijn - rappel le la l' - il - elle - ils - elles 
Questions  exercices  19 20 21 en ligne 
Lire le vocabulaire F à la page 41 - écrire les phrases N/F F F
Les nombres 0-20
Devoirs : faire les exercices 19 20 21 en ligne   + apprendre le vocabulaire E + le verbe être

Slide 1 - Tekstslide

Questions / Réponses
Comment tu t'appelles ?
Ça va ?
Tu parles français ?
Tu es Anglais/e ?

Slide 2 - Tekstslide

le verbe être = zijn - rappel le la l' - il - elle - ils - elles 
Traduis :
Zijn jullie Nederlanders?
Ik ben Frans.
Wij zijn met vakantie hier.
Hoe heet jij?
Ik heet ....
Hoe gaat het?
Waar woon jij?
Hoe oud ben jij?
1 werken                     1 la France
2 de zus                       2 la piscine
3 zij heet                      3 aussi
4 de nationaliteit     4 avec
5 er is/er zijn              5 le prénom
6 tot gauw                   6 le rendez-vous
7 de ouders                 7 je vais
8 bedankt                    8 pourquoi
9 alsjeblieft                 9 d'accord
10 het ijsje                  10 parce que

Slide 3 - Tekstslide

Réponses :
Zijn jullie Nederlanders?
Ik ben Frans.
Wij zijn met vakantie hier.
Hoe heet jij?
Ik heet ....
Hoe gaat het?
Waar woon jij?
Hoe oud ben jij?
en français :
Vous êtes Hollandais ?
Je suis français-e.
Nous sommes en vacances ici.
Comment tu t'appelles ?
Je m'appelle ...
Comment ça va ?
Tu habites où ?
Quel âge tu as ?

Slide 4 - Tekstslide

1 werken= travailler
2 de zus= la soeur
3 zij heet= elle s'appelle
4 de nationaliteit= la nationalité
5 er is/er zijn = il y a
6 tot gauw = à bientôt
7 de ouders = les parents
8 bedankt = merci
9 alsjeblieft= voilà
10 het ijsje = la glace
1 la France = Frankrijk
2 la piscine = het zwembad
3 aussi = ook
4 avec = met
5 le prénom =  de voornaam
6 le rendez-vous = de afspraak
7 je vais = ik ga
8 pourquoi = waarom
9 d'accord = ok
10 parce que = omdat

Slide 5 - Tekstslide

Questions sur les exercices 19 20 21 en ligne 

Slide 6 - Tekstslide

Lire le vocabulaire F à la page 41 - écrire les phrases N/F F F

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

fais les exercices 22 23 

Slide 9 - Tekstslide

devoirs

Slide 10 - Tekstslide