Kleuren, dieren en eigenschappen, V1b

Kleuren, dieren en eigenschappen, V1b
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kleuren, dieren en eigenschappen, V1b

Slide 1 - Tekstslide

couleurs

Slide 2 - Tekstslide

Combinez les couleurs
jaune
bleu
noir
gris
rouge
vert
blanc
orange
rose
brun /
marron
violet

Slide 3 - Sleepvraag

Welke kleuren zie je hier?
A
rouge, jaune, bleu
B
bleu, vert, blanc

Slide 4 - Quizvraag


A
jaune/rouge
B
vert/orange
C
rose/bleu
D
noir/blanc

Slide 5 - Quizvraag

Un kiwi est :
A
rouge
B
vert
C
violet
D
orange

Slide 6 - Quizvraag

zwart, groen, geel=
A
noir, rouge, blanc
B
bleu, vert, orange
C
brun, violet, jaune
D
noir, vert, jaune

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn de kleuren van de Franse vlag ?

A
bleu rouge blanc
B
bleu blanc rouge
C
blanc bleu rouge
D
rouge bleu blanc

Slide 8 - Quizvraag

Quel animal?

A
Le loup
B
le cheval
C
la vache
D
le canard

Slide 9 - Quizvraag

Quel animal ?
A
l'oiseau
B
le chien
C
le chat
D
le cheval

Slide 10 - Quizvraag

C'est quel animal ?
A
le coq
B
le canard
C
la poule
D
la cygogne

Slide 11 - Quizvraag

Quel animal ?
A
le serpent
B
le singe
C
la cygogne
D
la coccinelle

Slide 12 - Quizvraag

C'est quel animal ?
A
le lion
B
le léopard
C
le tigre
D
le panthère

Slide 13 - Quizvraag

C'est quel animal ?
A
l'éléphant
B
l'ours
C
la giraffe
D
le rhinocéros

Slide 14 - Quizvraag

le chien
le singe
l'oiseau
le cheval
la vache
le lapin
le poisson
le chat
la souris
le canard
de aap
de vis
de vogel
de eend
het paard
het konijn
de kat
de koe
de muis
de hond

Slide 15 - Sleepvraag

Hij heeft groene ogen:
A
Il a les yeux vert
B
Il a les verts yeux
C
Il a les yeux verts
D
Elle a les yeux verts

Slide 16 - Quizvraag

Zij is van gemiddelde lengte:
A
Elle est de taile moyenne
B
Elle est de taille moyenne
C
Elle a de taille moyenne
D
Elle est de taille moyene

Slide 17 - Quizvraag

Zij heeft blond haar:
A
Elle a les cheveux blond
B
Elle est blonde
C
Elle as les cheveux blonds
D
Elle a les cheveux blonds

Slide 18 - Quizvraag

Hij is gemeen:
A
Il est sympa
B
Il est méchante
C
Il est méchant
D
Il es méchant

Slide 19 - Quizvraag

Jij bent grappig!:
A
Tu as vert!
B
Tu es drôle!
C
Tu est drôle!
D
Tu es drôles!

Slide 20 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij de kleuren bij vrouwelijk? En bij meervoud? Geef voorbeeld.

Slide 21 - Open vraag

Beschrijf je buurman/-vrouw? (kleur ogen, kleur haar, kleur kleren, aardig, gemeen, rustig, druk, sportief etc.)

Slide 22 - Open vraag