Sterke en zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank:
lopen → liepen; ruiken → roken;
zoeken → zochten.
Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank:
hopen → hoopten; praten → praatten;
spelen → speelden; luisteren → luisterden.