NN7 Cursus 7 §9 Sterke en zwakke werkwoorden

Nederlands
TL 1

Cursus 7 Spelling 
Paragraaf 9 
Sterke en zwakke  werkwoorden
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
TL 1

Cursus 7 Spelling 
Paragraaf 9 
Sterke en zwakke  werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Verdeel de woorden. Bedenk zelf hoe.
Denk aan de verleden tijd.
zuiveren
spreken
overhoren
bestellen
vertellen
proberen
glimmen
helpen
stinken
lijken
vervelen
blijven

Slide 2 - Sleepvraag

Sterke en zwakke werkwoorden
Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 

Om werkwoorden goed te kunnen spellen, moet je weten wat het verschil is tussen beide soorten.

Slide 3 - Tekstslide

Sterke en zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank:
lopen → liepen; ruiken → roken; 
zoeken → zochten.

Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank:
hopen → hoopten; praten → praatten; 
spelen → speelden; luisteren → luisterden.

Slide 4 - Tekstslide

Even oefenen
Is het werkwoord sterk of juist zwak?

Tip: Zet het werkwoord in gedachten in de verleden tijd.

Slide 5 - Tekstslide

eten
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

passen
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

antwoorden
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

weten
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

afvoeren
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

nakijken
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Even oefenen
Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de verleden tijd.

Slide 12 - Tekstslide

Ik (hangen) mijn jas aan de kapstok.

Slide 13 - Open vraag

De pitcher (werpen) de bal.

Slide 14 - Open vraag

Merte (struikelen) over een losse veter.

Slide 15 - Open vraag

De coach (dragen) de gewonde speler van het veld.

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag
Maak in Nieuw Nederlands

Cursus 7: Spelling 
Paragraaf 9: Sterke en zwakke werkwoorden
Maak opdracht 1 t/m 5

Slide 17 - Tekstslide