Havo 3 Grammatik

Deutsch
Grammatik ZugSpitze Schritt 35 - 40
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Deutsch
Grammatik ZugSpitze Schritt 35 - 40

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de 1e naamval?

Slide 2 - Woordweb

Hoe vind je de 4e naamval?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Woordweb

Wat zijn de voorzetsels van de 4e naamval?

Slide 5 - Woordweb

Wat is in de volgende zin de 4e naamval?: Jonas sieht den Mann.

Slide 6 - Open vraag

Wie viel habt ihr für (de) ...... Eintritt (m) bezahlt?
A
der Eintritt
B
den Eintritt
C
die Eintritt
D
das Eintritt

Slide 7 - Quizvraag

Ohne (haar) ....... Klavier (o) kann sie natürlich nicht spielen.
A
euer
B
Ihr
C
ihr
D
unser

Slide 8 - Quizvraag

Die Vorbereitung für (de) ..... Feier (v) waren in vollem Gang.
A
das
B
die
C
der
D
den

Slide 9 - Quizvraag

(Voor) ..... (de) ..... Museum (o) braucht man keine Eintrittskarten.
A
Vor die
B
Vor das
C
Für der
D
Für das

Slide 10 - Quizvraag

Man hat Unterschriften (tegen) ..... (de) ..... Bau (m) eines Atomkraftwerks gesammelt.
A
gegen den
B
gegen der
C
entlang den
D
entlang der

Slide 11 - Quizvraag

Wir wollen (door) ...... (onze) .... Angebote (mv) die Kunden angenehm uberraschen.
A
entlang unsere
B
vor unser
C
durch unsere
D
um unsere

Slide 12 - Quizvraag

Koppelwerkwoorden van het naamwoordelijk deel zijn:
A
sein, werden
B
haben, sein, werden
C
sein
D
werden, bleiben, sein

Slide 13 - Quizvraag

In welke naamval staat het naamwoordelijk deel?

Slide 14 - Woordweb

In welke naamval staat de tijdsbepaling?

Slide 15 - Woordweb

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling:
Dieser Mann ist kein Kunde.

Slide 16 - Open vraag

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling:
Holzkirchen ist mein Geburtsort.

Slide 17 - Open vraag

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling:
Wo warst du den ganzen Abend?

Slide 18 - Open vraag

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling: Hamburger SV bleibt sein Lieblingsverein.

Slide 19 - Open vraag

naamwoordelijk deel / tijdsbepaling:
Sie wohnt noch kein Jahr in Aachen.

Slide 20 - Open vraag

Meine Oma lag ein... Woche (v) im Krankenhaus.
A
eine
B
einen
C
ein

Slide 21 - Quizvraag

Dieser Engländer ist schon ein.... Tag (m) unser ... Reiseführer (m).
A
ein, unser
B
ein, unseren
C
einen, unser
D
einen, unseren

Slide 22 - Quizvraag

Herr Schwarz wird euer... Kunstlehrer (m).
A
eueren
B
euere
C
unser
D
euer

Slide 23 - Quizvraag


Ik vind deze onderdelen van de grammatica: 
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll