CoVa 1.3 & 1.4

Communicatie 1.3 & 1.4
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Communicatie vaardighedenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Communicatie 1.3 & 1.4

Slide 1 - Tekstslide

Waar hebben we het de vorige les over gehad??? Noem 3 dingen waarvan JIJ vindt dat ze belangrijk zijn.

Slide 2 - Open vraag

Huiswerk
Jullie hebben online opdrachten gemaakt. We bespreken er een paar.



 

Slide 3 - Tekstslide

Hoe zijn psychologische en semantische ruis van invloed op de communicatie?

Slide 4 - Open vraag

Antwoord
Goed: Psychologische ruis ontstaat doordat mensen een bepaald idee hebben over elkaar. Je denkt bijvoorbeeld dat je gesprekspartner minder intelligent is dan jij. Doordat je een vooroordeel hebt over de ander, komt de boodschap die hij geeft anders op jou over. Een positieve of negatieve gedachte over de ander is dus van invloed op de decodering.
Bij semantische ruis is sprake van ruis doordat mensen een andere taal spreken. Dit gaat niet alleen over verschillende wereldtalen, maar ook over het gebruik van vakjargon.

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van verbale communicatie?

Slide 6 - Open vraag

Wanneer is er sprake van verbale communicatie?
Hiervan is sprake wanneer:
Verbale communicatie is een vorm van communicatie waarbij men zich uit met woorden (en/of geluiden). Verbale communicatie kan zowel gesproken als geschreven zijn. Bij het uiten van emoties speelt non-verbale communicatie een veel grotere rol dan verbale communicatie.

Slide 7 - Tekstslide

Het referentiekader van iemand heeft invloed op de communicatie.

Wat maakt dat het belangrijk is om je tijdens een gesprek met een cliënt bewust te zijn van je eigen referentiekader en het referentiekader van de cliënt?

Slide 8 - Open vraag

Antwoord :)
Goed: Ieders referentiekader is uniek. Iedereen heeft een persoonlijk beeld van wat waar is. Hierdoor kunnen communicatiestoringen ontstaan. Het is belangrijk om je bewust te zijn van het feit dat jij zaken heel anders kunt ervaren dan de cliënt waarmee je te maken hebt. Door je eigen referentiekader heb je misschien al snel een beeld gevormd van de ander. Dit kan ervoor zorgen dat je niet meer openstaat voor de ander. Iedereen ziet zaken vanuit zijn eigen beleving, dit betekent niet dat iets goed of fout is. Het referentiekader is het geheel van waarden, normen, overtuigingen en verwachtingen die jijzelf, maar ook de ander heeft. Omdat de zender en de ontvanger beiden beïnvloed worden door hun eigen referentiekader, kun je zaken op een heel andere manier waarnemen, horen en beleven dan de ander.

Gedeeltelijk goed: Het referentiekader is het geheel van waarden, normen, overtuigingen en verwachtingen die jijzelf, maar ook de ander heeft. Omdat de zender en de ontvanger beiden beïnvloed worden door hun eigen referentiekader, kun je zaken op een heel andere manier waarnemen, horen en beleven dan de ander.

Niet goed: Als je geen antwoord hebt gegeven dat staat bij goed of gedeeltelijk goed, dan moet je het niet goed rekenen.

Slide 9 - Tekstslide

Valkuilen tijdens communicatie
  • halo-effect
  • horn-effect
  • foutieve interpretatie
  • gebruik maken van stereotypen
  • attributie---> extern en intern
  • bagatelliseren
  • moraliseren
  • diagnosticeren

Slide 10 - Tekstslide

Luisterfouten tijdens communicatie
  • De ander in de reden vallen
  • Zinnen van de ander afmaken of zaken invullen
  • Je eigen verhaal vertellen
  • Oordelen over wat de ander zegt
  • Intussen met andere zaken bezig zijn
  • Onnodige of overbodige adviezen geven
  • Op detail ingaan 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Attributie
Uitleg:


Slide 13 - Tekstslide

Filmpje effectieve communicatie

Slide 14 - Tekstslide

Soorten vragen 1.4
  • Open vraag
  • Gesloten vraag
  • Doorvragen
  • Reflecterende vraag
  • Waaromvraag
  • Suggestieve vraag
  • Dubbele vraag 

Slide 15 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Zelfstandig opdracht 1 blz. 23 en verder
  • Klassikaal bespreken
  • Zelfstandig opdracht 1 blz. 25
  • Klassikaal bespreken 

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
  • Online methode H1.3 opdracht 15 t/m 18
  • Online methode H1.4 opdracht 19 t/m 25 

Slide 17 - Tekstslide

Je moet niet te veel vragen stellen tijdens een gesprek, dan vinden ze je bijdehand
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Om een gesprek lopende te houden, kan je het best … vragen stellen.
A
Gesloten
B
Open

Slide 19 - Quizvraag

Goed of fout?
Tijdens het examen mag je geen vragen stellen
A
GOED
B
FOUT

Slide 20 - Quizvraag

Oogcontact maken, doelgerichte vragen stellen en door je lichaamstaal laten zien dat je geïnteresseerd bent doe je bij...
A
Actief luisteren
B
LSD
C
Parafraseren
D
De mensgerichte luisteraar

Slide 21 - Quizvraag

Als je actief wilt luisteren, dan moet je: vragen stellen, inleven, aankijken.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer kun je het beste een open vraag stellen?
A
Als je graag het antwoord ja of nee wilt krijgen
B
Als je veel informatie wilt krijgen
C
Als je je gesprekspartner een bepaalde kant op wilt sturen

Slide 23 - Quizvraag

Wat weet je over valkuilen??

Slide 24 - Woordweb

Wat weet je nu over vragen?

Slide 25 - Woordweb

Volgende les
  • Bespreking huiswerk
  • Korte herhaling 1.3 & 1.4
  • Instructie 1.5 & 1.6
  • Voorbespreking toets H1 (week 40) 

Slide 26 - Tekstslide