Mondeling betoog houden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Nederlands - les 18 oktober

Vandaag op het programma...

• Voorbereiden mondeling betoog over de stelling die je gekozen hebt.
  
  
• Na de herfstvakantie ga je presenteren aan een klein groepje. 

Welk doel wil je bereiken met
het mondelinge betoog?

Wat vertel je allemaal
in de inleiding
van je betoog?

Wat noem je zoal
in het middenstuk
van je presentatie?

Hoe eindig je
je presentatie?

Opbouw mondeling betoog

Je maakt een PowerPoint presentatie van 6 dia's

1. Inleiding - noem duidelijk wat je standpunt is.
2. Argument 1
3. Argument 2
4. Argument 3
5. Tegenargument én weerlegging
6. Slot - nog een keer je standpunt.

De presentatie duurt
ca. 5 minuten!

Je presenteert aan een klein groepje in de klas.

Je neemt vervolgens  je presentatie op, zodat ik jullie allemaal feedback kan geven.

Wat lever je uiteindelijk allemaal in?

1. Je PowerPoint-presentatie.
   
   
2. Een foto van het beoordelingsformulier over jouw presentatie dat ingevuld is door je groepsgenoten;
   
   
3. Een opname van jouw presentatie.

Waar wordt je allemaal op beoordeeld
bij je mondelinge betoog?

1. Inhoud

• De kandidaat leidt het onderwerp in.
• De kandidaat benoemt zijn/haar standpunt.
  
• De kandidaat onderbouwt zijn/haar mening met drie argumenten.
  
• De kandidaat bedenkt een tegenargument en weerlegt dit.
  
• De kandidaat trekt tot slot een conclusie.

Op welke manier kun je
je onderwerp introduceren bij je publiek?

1. Persoonlijke ervaring noemen
2. Historische achtergrond benoemen
3. Verwijzen naar een actuele gebeurtenis
4. Een prikkelende vraag stellen aan het publiek

2. Samenhang

• Maakt gebruik van signaal- en verbindingswoorden om zinnen te verbinden tot een heldere, samenhangende tekst. 
  
  
• Kan, indien nodig, het publiek de opbouw en structuur duidelijk maken en volgt deze ook.

Geef een praktisch voorbeeld hoe je kunt zorgen voor een samenhangende presentatie.

3. Doel

Kan tijdens een presentatie verschillende doelen met elkaar verbinden (bijvoorbeeld informeren en overtuigen).

4. Publiek

• Kiest in formele en informele situaties zonder moeite de juiste taalvariant. Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.
  
  
• Kan spontaan afwijken van een voorbereidende tekst en ingaan op belangwekkende punten die vanuit het publiek worden aangedragen.

Je gaat een presentatie geven aan professionals uit de modewereld (ofwel je klasgenoten). Wat voor taalgebruik hanteer je tijdens je presentatie?

1. Formeel
2. Informeel
3. Een mix van formeel en informeel

5. Woordgebruik en woordenschat

• Beschikt over een goede woordenschat.
  
  
• Kan variëren in de formulering.
  
  
• Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.

Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing

• Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica.
  
  
• Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen.
  
  
• Kan langere stukken tekst produceren in een normaal tempo; hoewel er tijdens het zoeken naar patronen en uitdrukkingen, aarzelingen voorkomen, zijn er weinig, overigens niet storende pauzes.
  

Wat lijkt jou het moeilijkste onderdeel?

Inhoud

Samenhang

Afstemming op doel

Afstemming op publiek

Woordenschat en woordgebruik

Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing

Zelf aan de slag

1. Maak een PowerPoint-presentatie van  zes dia's;
   
   
2. Lever deze in op It's Learning;
   
   
3. Bereid je mondelinge betoog voor, zodat je na de herfstvakantie kunt presenteren tijdens de les;
   
   
4. Meer info staat op It's Learning: "7. Mondelinge presentatie standpunt".
   
   

Zijn er nog vragen?