WWG en NWG

WERKWOORDELIJK EN NAAMWOORDELIJK GEZEGDE
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WERKWOORDELIJK EN NAAMWOORDELIJK GEZEGDE

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...

Slide 3 - Sleepvraag

Zie je hieronder 
een handeling (werkwoordelijk gezegde) of 
een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 4 - Sleepvraag

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quizvraag

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quizvraag

Die man blijkt een bakker.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

Sommige leerlingen zijn daarom boos.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag


Mijn neef is gitaarleraar.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag