Tijdvak 9 Wereldoorlogen en crisis

Tijdvak 9 Wereldoorlogen en crisis
A
Economische crisis
De gele dia's maak je zelfstandig.
De blauwe dia's maak je samen in overleg. 
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tijdvak 9 Wereldoorlogen en crisis
A
Economische crisis
De gele dia's maak je zelfstandig.
De blauwe dia's maak je samen in overleg. 

Slide 1 - Tekstslide

Leg uit wat de woorden 'Industriële revolutie' (even Googelen) en 'mechanisatie' met elkaar te
maken hebben.

Slide 2 - Open vraag

Kijk goed naar bron 1 op blz. 89.
Ook zonder uitleg kun je door goed te kijken begrijpen waar bron 1 over gaat. A. Wat valt jou op?
B. Hoe zie je dat in bron 1?

Slide 3 - Open vraag

Kijk goed naar bron 1 op blz. 89.
Ook zonder uitleg kun je door goed te kijken begrijpen waar bron 1 over gaat. A. Wat valt jou op?
B. Hoe zie je dat in bron 1?

Slide 4 - Open vraag

Kijk goed naar bron 2 op blz. 89
A. Vertaal de reclametekst bovenin.
B. Leg de relatie nu uit met de economische crisis in Chicago in 1930.
C. Leg uit waarom iets verkopen op afbetaling toch riskant kan zijn voor de fabrikant.

Slide 5 - Open vraag

Kijk goed naar bron 2 op blz. 89
A. Vertaal de reclametekst bovenin.
B. Leg de relatie nu uit met de economische crisis in Chicago in 1930.
C. Leg uit waarom iets verkopen op afbetaling toch riskant kan zijn voor de fabrikant.

Slide 6 - Open vraag

lees de volgende bron
"In de tijd van mijn vader werd er geld gespaard totdat er genoeg was om iets te kopen. Maar vandaag kunnen we voor bijna alles geld lenen. Luxe spullen zijn er genoeg en met geleend geld wordt het allemaal gekocht. Zelfs als het niet zeker is of het terugbetaald kan worden".  

Slide 7 - Tekstslide

A. Leg uit wat er veranderde in het koopgedrag.
B. Je kan geld lenen bij de bank maar hoe kan de bank daaraan verdienen?
C. Welk risico loopt de bank als ze geld uitlenen?

Slide 8 - Open vraag

Bedenk waarom er in een vrije markt de prijzen gaan dalen als er een groot aanbod van dezelfde producten zijn.

Slide 9 - Open vraag

Bedenk waarom er in een vrije markt de prijzen gaan dalen als er een groot aanbod van dezelfde producten zijn.

Slide 10 - Open vraag

Sleep de juiste kenmerken naar het juiste vak.
Roaring Twenties
Economische crisis
Zwarte donderdag
stijgende productie
Veel nieuwe producten zoals auo's, stofzuigers en koelkasten werden gekocht.
Aandelen worden massaal verkocht

Slide 11 - Sleepvraag

Wat gebeurde er op Zwarte Donderdag, 24 oktober 1929?

Slide 12 - Open vraag

Noem twee redenen waarom veel Amerikanen in financiële problemen kwamen na zwarte donderdag 1929.

Slide 13 - Open vraag

Economische wereldcrisis
Amerikaanse banken failliet
Producten worden goedkoper
beurshandelaren worden ongerust
Zwarte donderdag

Slide 14 - Sleepvraag

Noem twee redenen waarom veel Amerikanen in financiële problemen kwamen na zwarte donderdag in 1929.

Slide 15 - Open vraag

Tijdvak 9 Wereldoorlogen en crisis
B
Crisispolitiek
De gele dia's maak je zelfstandig.
De blauwe dia's maak je samen in overleg. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat hield de New Deal van Roosevelt in?

Slide 17 - Open vraag

Benoem drie maatregelen van de New Deal.

Slide 18 - Open vraag

Bekijk de spotprent goed.
a. Wat betekent het woord spot? (Googlen).
b. Is de tekenaar voor of tegen de New Deal?
Leg je antwoord uit met twee beeldelementen.
(ik zie in de bron.........dat betekent.........)

Slide 19 - Open vraag

Bekijk de spotprent goed.
a. Wat betekent het woord spot? (Googlen).
b. Is de tekenaar voor of tegen de New Deal?
Leg je antwoord uit met twee beeldelementen.
(ik zie in de bron.........dat betekent.........)

Slide 20 - Open vraag

Bekijk de bron. Waarvoor staan de elementen op de spotprent symbool? Maak de juiste combinaties
De man die water draagt
De pomp
Het water
Geld
De burgers
De New Deal

Slide 21 - Sleepvraag

Economische crisis
Werkloosheid
New Deal
devaluatie dollar
landbouwcrisis
beurskrach
consumptie met geleend geld
aanleg openbare werken

Slide 22 - Sleepvraag

Kijk goed naar afbeelding 5 en 6op blz. 91.
Leg per afbeelding uit welke maatregel de regering nam om de crisis te bestrijden. Beschrijf ook steeds wat je ziet op de afbeelding en lees de teksten daarbij.

Slide 23 - Open vraag

Kijk goed naar afbeelding 5 en 6 op blz. 91.
Leg per afbeelding uit welke maatregel de regering nam om de crisis te bestrijden. Beschrijf ook steeds wat je ziet op de afbeelding en lees de teksten daarbij.

Slide 24 - Open vraag

Kijk goed naar de afbeelding. Deze staat ook in je boek op blz. 91
De foto is gemaakt in Amsterdam.
a. Wat zien we hier gebeuren?
b. In welk jaar was dat?
c. Welke maatregel neemt de regering hier om de crisis te bestrijden??

Slide 25 - Open vraag

Lees tekst 6 en 8 nog eens door.
a. Wat is de overeenkomst tussen de New Deal van Roosevelt en de maatregelen van Hitler?
b. Wat is een verschil tussen de New Deal van Roosevelt en de maatregelen van Hitler?

Slide 26 - Open vraag

Lees tekst 6 en 8 nog eens door.
a. Wat is de overeenkomst tussen de New Deal van Roosevelt en de maatregelen van Hitler?
b. Wat is een verschil tussen de New Deal van Roosevelt en de maatregelen van Hitler?

Slide 27 - Open vraag

Bekijk afbeelding 8 goed op blz. 92
a. Waarom staan er werklozen op deze verkiezingsposter?
b. Leg uit dat de beurscrisis in 1929 in Amerika een keerpunt was in de geschiedenis en gebruik deze afbeelding in je antwoord.

Slide 28 - Open vraag

Bekijk afbeelding 8 goed op blz. 92
a. Waarom staan er werklozen op deze verkiezingsposter?
b. Leg uit dat de beurscrisis in 1929 in Amerika een keerpunt was in de geschiedenis en gebruik deze afbeelding in je antwoord.

Slide 29 - Open vraag

Tijdvak 9 Wereldoorlogen en crisis
C
Nationalisme in koloniën
De gele dia's maak je zelfstandig.
De blauwe dia's maak je samen in overleg. 

Slide 30 - Tekstslide

Beschrijf met de woorden 'infrastructuur' en 'onderwijs' wat de kolonisatoren in de koloniën wilde bereiken.

Slide 31 - Open vraag

Beschrijf met de woorden 'infrastructuur' en 'onderwijs' wat de kolonisatoren in de koloniën wilde bereiken.

Slide 32 - Open vraag

Leg uit hoe het onderwijs in de koloniën leidde tot het ontstaan van inheems nationalisme.

Slide 33 - Open vraag

Leg uit hoe het onderwijs in de koloniën leidde tot het ontstaan van inheems nationalisme.

Slide 34 - Open vraag

In het boek staan vier oorzaken voor de snelle groei van nationalistische bewegingen in de koloniën. Welke woorden kun je invullen?
1. O.................zorgt voor kritisch D.................. 3. Inh.................vechten in de ............................
2. J................komt H.................................... 4. De E.....C......zorgt voor W..............................

Slide 35 - Open vraag

In het boek staan vier oorzaken voor de snelle groei van nationalistische bewegingen in de koloniën. Welke woorden kun je invullen?
1. O.......................zorgt voor D.................. 3. In.......................vechten in de ..............................
2. J................komt H.................................... 4. De E.....C......zorgt voor W...................................

Slide 36 - Open vraag

Kijk goed naar afbeelding 9 op blz. 93.
a. Welke nationaliteit zouden deze kinderen kunnen hebben?
b. Wat hangt er aan de muur?
c. Waarom is dat misschien vreemd?
d. Wat is de relatie tussen deze foto en de opkomst van het nationalisme?

Slide 37 - Open vraag

Kijk goed naar afbeelding 9 op blz. 93.
a. Welke nationaliteit zouden deze kinderen kunnen hebben?
b. Wat hangt er aan de muur?
c. Waarom is dat misschien vreemd?
d. Wat is de relatie tussen deze foto en de opkomst van het nationalisme?

Slide 38 - Open vraag

Op deze bron zien we van links naar rechts: Engeland, Duitsland, Rusland, Frankrijk
en Japan.
a. Wat doen de landen op deze tekening?
b. Welk begrip past hier goed bij?
c. In welk jaar zou deze tekening gemaakt zijn. Kies uit 1900, 1929 of 1945 en leg
je keuze duidelijk uit.

Slide 39 - Open vraag

Op deze bron zien we van links naar rechts: Engeland, Duitsland, Rusland, Frankrijk
en Japan.
a. Wat doen de landen op deze tekening?
b. Welk begrip past hier goed bij?
c. In welk jaar zou deze tekening gemaakt zijn. Kies uit 1900, 1929 of 1945 en leg
je keuze duidelijk uit.

Slide 40 - Open vraag

a. wat zien we op deze bron gebeuren?
Ik zie in de bron.........dat betekent.................
b. Welke begrippen passen hier goed bij?

Slide 41 - Open vraag

a. wat zien we op deze bron gebeuren?
Ik zie in de bron.........dat betekent.................
b. Welke begrippen passen hier goed bij?

Slide 42 - Open vraag

Vragen bij tekst 
10 en 11
Blz. 94

Slide 43 - Tekstslide

Wat is nationalisme?
A
Trost zijn op je eigen volk en land en andere volken minachten.
B
Trots zijn op iedereen die niet in jouw land woont.
C
Trots zijn op jouw eigen voetbalclub en andere clubs minachten.
D
Trots zijn op je eigen prestaties en andere mensen minachten.

Slide 44 - Quizvraag

Benoem een overeenkomst en een verschil tussen Gandhi en Soekarno.

Slide 45 - Open vraag

Kijk naar afbeelding 10 en 11 op blz. 94.
a. Op welke twee manieren verzetten de nationalisten zich tegen de Europese overheersing?
b. Welke manier vind jij het beste? Leg je antwoord duidelijk uit.

Slide 46 - Open vraag

Lees het fragment van de petitie op blz. 94. Wat bedoelen de schrijvers met,
a. 'een rechteloos onderdeel van het rijk'
b. 'zal het volk zijn stem moeten verheffen'

Slide 47 - Open vraag

Waarom zou Ghandi ervoor kiezen om geweldloos te protesteren?

Slide 48 - Open vraag