Etre (présent), dagen van de week en bezittelijk vnw
1 / 44
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Zij zijn
A
ils ont
B
il sont
C
elles sont
D
elles est
Slide 10 - Quizvraag
Hij is
A
elle est
B
il es
C
il est
D
elle es
Slide 11 - Quizvraag
Het is
A
c'est
B
ce sont
C
il est
D
ce es
Slide 12 - Quizvraag
Wij zijn
A
vous êtes
B
nous sommes
C
nous sont
D
vous est
Slide 13 - Quizvraag
Jullie zijn
Vous.....
Vous.....
A
êtes
B
sont
C
sommes
D
avons
Slide 14 - Quizvraag
Wij zijn op vakantie
Nous ..... en vacances.
Nous ..... en vacances.
A
avons
B
sommes
C
sont
D
ont
Slide 15 - Quizvraag
Ik ben
A
je es
B
je suis
C
je est
D
je sont
Slide 16 - Quizvraag
Claire en Marc zijn
A
C et M ont
B
C et M est
C
C et M êtes
D
C et M sont
Slide 17 - Quizvraag
Jij bent
A
tu est
B
tu es
C
tu suis
D
tu as
Slide 18 - Quizvraag
U bent
A
tu es
B
nous sommes
C
je suis
D
vous êtes
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
dimanche
A
donderdag
B
vrijdag
C
zaterdag
D
zondag
Slide 21 - Quizvraag
vendredi
A
woensdag
B
donderdag
C
vrijdag
D
zaterdag
Slide 22 - Quizvraag
jeudi
A
dinsdag
B
woensdag
C
donderdag
D
vrijdag
Slide 23 - Quizvraag
samedi
A
vrijdag
B
zaterdag
C
zondag
D
maandag
Slide 24 - Quizvraag
Lundi
A
maandag
B
dinsdag
C
woensdag
D
zondag
Slide 25 - Quizvraag
Dinsdag
Slide 26 - Open vraag
Woensdag
Slide 27 - Open vraag
Zondag
Slide 28 - Open vraag
C'est quel jour aujourd'hui ?
Slide 29 - Open vraag
C'est quel jour demain?
Slide 30 - Open vraag
C'est quel jour avant vendredi?
Slide 31 - Open vraag
C'est quel jour après vendredi?
Slide 32 - Open vraag
C'est quel jour après samedi?
Slide 33 - Open vraag
Le premier jour de la semaine, c'est ... ?
Slide 34 - Open vraag
Slide 35 - Video
10. Je n'aime pas LEUR jeu.
A
jullie
B
uw
C
hun
D
onze
Slide 36 - Quizvraag
Wat betekent 'notre billet' ?
A
onze kaartjes
B
jullie kaartje
C
hun kaartje
D
ons kaartje
Slide 37 - Quizvraag
Mon, ma, mes?
___ sac à dos (m)
___ sac à dos (m)
A
mon
B
ma
C
mes
Slide 38 - Quizvraag
Mon, ma, mes?
___ devoirs (m)
___ devoirs (m)
A
mon
B
ma
C
mes
Slide 39 - Quizvraag
Hun hond heet Bobbie.
......... chien (m) s'appelle Bobbie.
......... chien (m) s'appelle Bobbie.
A
leur
B
leurs
Slide 40 - Quizvraag
Dat zijn jouw schoenen.
Ce sont ... chaussures.
Ce sont ... chaussures.
A
ton
B
ta
C
tes
Slide 41 - Quizvraag
Dat is mijn pen.
Ça c'est .... stylo (m).
Ça c'est .... stylo (m).
A
mon
B
ma
C
mes
Slide 42 - Quizvraag
Vos parents
A
onze ouders
B
jullie/uw ouders
C
hun ouders
Slide 43 - Quizvraag
Mon, ma, mes?
___ parents
___ parents
A
mon
B
ma
C
mes
