5.3 Toonhoogte en geluidssterkte

5.3 toonhoogte en geluidssterkte
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

5.3 toonhoogte en geluidssterkte

Slide 1 - Tekstslide

Wat hebben we tot nu toe behandeld?

Slide 2 - Woordweb

Leerdoelen
Kunnen uitleggen wat frequentie is
Kunnen uitleggen wat de amplitude is en hoe die het geluid beïnvloed

Slide 3 - Tekstslide

1
2
Toonhoogte

Slide 4 - Tekstslide

Frequentie
  • Snaren trillen met een bepaalde snelheid. De snelheid noem je frequentie.  
  • De frequentie is het aantal trillingen per seconden.  
  • 1 trilling per seconde is 1 Hertz (1 Hz) 
  • Kijk naar de stemvork, hierop staat 440 Hz. 

Slide 5 - Tekstslide

frequentie
1 trilling is een boogje omhoog + een boogje omlaag



Slide 6 - Tekstslide

frequentie

Slide 7 - Tekstslide

frequentie van mensen en dieren

Slide 8 - Tekstslide

Amplitude

Slide 9 - Tekstslide

Harder/zachter

Slide 10 - Tekstslide

Harder/zachter/hoger/lager

Slide 11 - Tekstslide

Geluidssterkte (decibel - dB)

Slide 12 - Tekstslide

Hoe noem je lucht die geluid overbrengt?
A
Mee-trillende stof
B
Tussenstof
C
Geluid-dempende stof
D
Geluid-remmende stof

Slide 13 - Quizvraag

Hoe maak je geluid met je stembanden?
A
Door je nekspieren aan te spannen
B
Door je stembanden te laten trillen
C
Door je mond te bewegen

Slide 14 - Quizvraag

3 Wanneer is het geluid het laagst?
A
bij 5 cm
B
bij 10 cm
C
bij 15 cm

Slide 15 - Quizvraag

Geluid-bronnen maken geluid door trillingen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Je hoort een geluid. Welk deel van je oor geeft het geluid door aan je hersenen?
A
de gehoor-beentjes
B
de oorschelp
C
het trommel-vlies

Slide 17 - Quizvraag

De buurman heeft zijn radio hard aan staan.  Jij zit in je kamer in je eigen huis  en hoort het geluid.
 Door welke tussenstoffen  verplaatst het geluid zich?
Lucht
Muur
Lucht
geluid
trilling

Slide 18 - Sleepvraag

Om geluid te horen, heb je nodig: een geluid-bron, een tussenstof en je oren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Hoe kleiner de amplitude (geluidssterkte), hoe ..... het geluid
A
Harder
B
Hoger
C
Lager
D
Zachter

Slide 20 - Quizvraag

De snelheid van geluid verschilt van stof tot stof.
De snelheid van geluid door lucht is ongeveer:
A
340 kilometer per uur
B
340 meter per seconde
C
3400 kilometer per uur
D
3400 meter per seconde

Slide 21 - Quizvraag

Amplitude van geluid =
A
Toonhoogte van geluid
B
Hardheid van geluid

Slide 22 - Quizvraag

Op de plaatjes zie je verschillende situaties die met geluid te maken hebben. Zet de juiste geluidssterkte onder elk plaatje.

20 dB
30 dB
80 dB
140 dB

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is het frequentie bereik van mensen?
A
0 - 20.000 Hz
B
20 - 20.000 Hz
C
0 - 10.000 Hz
D
20 - 10.000 Hz

Slide 24 - Quizvraag

frequentie is hetzelfde als
A
amplitude
B
trilling
C
toonhoogte
D
trillingstijd

Slide 25 - Quizvraag

Een lage toon heeft een lage frequentie.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag


Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen zie je hiernaast.

Welke toon is het zachtst? Leg je antwoord uit.

Slide 27 - Open vraag