H2.1 Weer & Klimaat in Europa

 Weer en klimaat
2.1 Weer en klimaat in Europa
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

 Weer en klimaat
2.1 Weer en klimaat in Europa

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Drie verschijnselen die het weer beïnvloeden. 
  1. Ontmoeting warme/koude lucht -> Depressies
    - Wet van Buys Ballot -> Warme/Koude lucht draait om elkaar heen. 
    - Occlusiefront -> Koufront haalt het warmtefront in!


Gevolgen weer Spanje
Gevolgen weer Nederland
occlusiefront
occlusiefront

Slide 3 - Tekstslide

Noordelijk Halfrond -> Hogedrukgebied -> klok mee (rechtsom)
Zuidelijk halfrond -> Lagedrukgebied -> tegen de klok in (linksom)

Slide 4 - Tekstslide

Koufront
Warmtefront

Slide 5 - Tekstslide

Koufront op de kaart

Slide 6 - Tekstslide

Warmtefront

Slide 7 - Tekstslide

Occlusiefront
Koufronten gaan sneller dan warmtefronten. 
Een occlusiefront begint waar een koufront op een warmtefront botst en eindigt in de kern van de depressie. .

De lucht rondom de depressie draait tegen de wijzers van de klok in. De plek waar het koufront het warmtefront inhaalt is het occlusiepunt. 

In dit gebied valt de meeste regen.

Slide 8 - Tekstslide

Occlusiefront op de kaart
Het front heeft aan de voorkant kenmerken van een warmtefront, en de achterkant juist van een koufront. Vaak zie je dan dat het rustig begint te regenen, eindigend met een paar fellere buien. Aan de grond is de temperatuur zowel voor als na het front vaak niet veel veranderd.

Slide 9 - Tekstslide

Drie verschijnselen die het weer beïnvloeden. 
1. Ontmoeting warme/koude lucht -> Depressies
                - Wet van Buys Ballot -> Warme/Koude lucht draait om elkaar heen.
                - Occlusiefront -> Koufront haalt het warmtefront in!
2. Azoren-hoog -> Hogedrukgordel 30* NB
              


Gevolgen weer Spanje
Gevolgen weer Nederland
Zomer: droog en zonnig
Winter: frontale neerslag
Zomer: frontale neerslag
Winter: nauwelijks van invloed

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Drie verschijnselen die het weer beïnvloeden. 
1. Ontmoeting warme/koude lucht -> Depressies
                - Wet van Buys Ballot -> Warme/Koude lucht draait om elkaar heen.
                - Occlusiefront -> Koufront haalt het warmtefront in!
2. Azoren-hoog -> Hogedrukgordel 30* NB
                - Zomer -> Hogedrukgordel ligt noordelijker
                              -> Meer frontale regens -> Nederland
                - Winter -> Hogedrukgordel ligt zuidelijker.
                              -> Meer frontale regens -> Spanje
3. Tijdelijke hogedrukgebieden: bijv. in de winter binnenland Europa
                - Koude, dalende lucht, oostenwind, koud in Nederland. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Klimaat
  1. Noorden: Gematigd Klimaat
    - Zachte winters, koele zomers -> Hele jaar neerslag 
  2. Noordwesten: Middellandse Zeeklimaat 
    - Droge zomers, relatief lage zomertemperatuur door ligging aan Atlantische oceaan.  
  3. Zuiden: Middellandse Zeeklimaat 
    - Droge, warme zomers en natte, zachte winters. Middellandse zee warm door weinig  aanvoer van koud water. 
  4. Hooggebergten: Hooggebergteklimaat
  5. Delen zuidkust + binnenland: Steppeklimaat (Misschien zelfs al Woestijnklimaat)

Slide 14 - Tekstslide

Er worden twee uitspraken gedaan over het klimaat in Nederland en
Spanje.
Uitspraak 1: in Nederland komen meer depressies voor dan in Spanje.
Uitspraak 2: in het grootste deel van Spanje valt in de zomer minder
neerslag dan in de winter.
Wat is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Neerslagverdeling
  • Waar valt de neerslag?
  • Wanneer valt de neerslag?
  • Hoeveel neerslag valt er?
Klimaat

Slide 19 - Tekstslide

Neerslagintensiteit
Hoe hard en hoe lang regent het?

Piekafvoer = Tijdelijke, extra grote waterafvoer in beken, rivieren en/of riolen. 
Gevolg: overstromingen, bodemerosie en modderstromen.

Slide 20 - Tekstslide

Nuttige neerslag = Het verschil tussen de hoeveelheid neerslag en de verdamping in een gebied (dus de neerslag minus de verdamping).
Waterbalans

Slide 21 - Tekstslide

waterbalans
positief
veel neerslag, weinig verdamping
negatief
Meer verdamping of verbruik van water en te weinig neerslag. 
Nuttig
Nuttige neerslag: het verschil tussen neerslag en verdamping.
In welke maanden?

Slide 22 - Tekstslide

Welk land heeft een grotere kans op een positieve waterbalans?
A
Nederland
B
Spanje

Slide 23 - Quizvraag

Welk klimaat kent de meest negatieve waterbalans in Spanje?
A
Gematigd zeeklimaat
B
Landklimaat
C
Steppeklimaat
D
Middellandse Zeeklimaat

Slide 24 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding

→ Welk begrip past bij deze kaart?
A
Neerslagintensiteit
B
Neerslagverdeling
C
Nuttige neerslag
D
Verdroging

Slide 25 - Quizvraag

Is er voldoende water beschikbaar in Spanje en Nederland, bijvoorbeeld voor landbouw en toerisme?
De hoeveelheid neerslag per tijdseenheid, bijvoorbeeld per uur of per dag.
De nuttige neerslag in een jaar, berekend over een langjarig gemiddelde, voor een bepaald gebied
Het verschil tussen de hoeveelheid neerslag en de verdamping in een gebied.
De verdeling van neerslag in een gebied.
Neerslagverdeling
Neerslagintensiteit
Nuttige neerslag
Waterbalans

Slide 26 - Sleepvraag

Tweedeling in de landbouw
  • Landbouw zonder irrigatie
  • Landbouw met irrigatie
Nadeel irrigatie
Verzilting = De toename van het zoutgehalte in de bodem.

Voorkomen:
  • Drainage
  • Druppelirrigatie

Slide 27 - Tekstslide

Verschillende irrigatietechnieken:
  • Oppervlakte-irrigatie
  • Beregening
  • Druppelirrigatie

Slide 28 - Tekstslide

Meer zout
Slechte irrigatie zorgt voor verzilting van de bodem. 

Het zoutgehalte neemt dan teveel toe in de bodem. 

Dit kan men tegenhouden door drainage. 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Zet de irrigatiemethoden in de juiste volgorde van veroorzaker van verzilting. 
1 = meeste verzilting, 3 = minste verzilting 
1
2
3

Slide 31 - Sleepvraag

Olijven, druiven, citrusvruchten, suikerbieten en rijst.
Extensieve veeteelt = Veeteelt met weinig dieren en veel grond.
Kurkeik

Slide 32 - Tekstslide

Mare Plastico
De vlakke kuststrook rondom Almeria wordt Mare Plastico genoemd omdat er veel groenten en tomaten worden gekweekt in grote plastic kassen.

Slide 33 - Tekstslide

Toerime: verdroging
Grote watervraag:
  • water uit stuwmeren
  • grondwater
Gevolg: verdroging

Slide 34 - Tekstslide

H2: Spanje en Nederland vergeleken
§1: Weer en klimaat in Europa
Wat moet ik doen?






Hoe?
  • Zelfstandig werken in rust.
  • Weet je het antwoord niet? Lees de tekst in je LB nog eens goed door.
  • Kom je er niet uit? Stel je vraag aan de docent.
Lezen LB
§1 & § 2
blz. 20-23
Maken WB
§1: 1, 2, 3, 5
(tip: atlasvragen eerst!)
blz. 30-33
§2: 1, 2, 3, 5, 6, 7 
blz. 34-37

Slide 35 - Tekstslide