Quizzz BBL

zuurstof arm 
kleine bloedsomloop
zuurstof rijk
grote bloedsomloop
zuurstof rijk
kleine bloedsomoop
zuurstof arm
grote bloedsomloop
1 / 19
volgende
Slide 1: Sleepvraag
AnatomieMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

zuurstof arm 
kleine bloedsomloop
zuurstof rijk
grote bloedsomloop
zuurstof rijk
kleine bloedsomoop
zuurstof arm
grote bloedsomloop

Slide 1 - Sleepvraag

4. Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechterboezem
Rechterkamer
Linker
boezem
Linkerkamer

Slide 2 - Sleepvraag

Slagader
Ader
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Dunne slappe wand
Kleppen over de gehele lengte
Kleppen alleen bij het hart
Bloed stroomt snel
Bloed stroomt langzaam

Slide 3 - Sleepvraag

Aorta
Holle ader
Long slagader

Slide 4 - Sleepvraag

Hart --> longen --> hart
Welke bloedsomloop wordt hier beschreven?
A
De kleine bloedsomloop
B
De grote bloedsomloop

Slide 5 - Quizvraag

Wat is normale bloeddruk?
A
90 / 60
B
140 / 90
C
120 / 80
D
160 / 100

Slide 6 - Quizvraag

Linkerboezem
Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerkamer
Aorta
Onderste holle ader
Bovenste holle ader
Longslagader
Longader

Slide 7 - Sleepvraag

Welke uitspraak is juist?
A
A heeft de laagste bloeddruk
B
B heeft de laagste bloeddruk
C
C heeft de laagste bloeddruk
D
B heeft de hoogste bloeddruk

Slide 8 - Quizvraag


A
1.slagader 2.haarvat 3.ader
B
1.aorta 2.haarvat 3. ader
C
1.ader 2.haarvat 3.slagader
D
1.ader 2.haarvat 3. ader

Slide 9 - Quizvraag

Het hart krijgt zelf zuurstofrijkbloed dankzij de:
A
Longader
B
Kransslagader
C
Kransader
D
Aorta

Slide 10 - Quizvraag


A
nr. 9 heet hartklep
B
nr. 9 heet halvemaanvormige klep
C
nr . 9 heet aderklep
D
geen enkele uitspraak is juist

Slide 11 - Quizvraag

Het hart pompt zuurstofrijk bloed in de:
A
Longslagader
B
Longader
C
Aorta
D
Holle ader

Slide 12 - Quizvraag

Granulocyten
A
Zijn fagocyten - horen tot de eerste afweerlinie
B
Zijn fagocyten - horen tot de tweede afweerlinie
C
Zijn erytrocyten - horen tot de 2e afweerlinie
D
Zijn leukocyten en horen tot de a-specifieke afweer

Slide 13 - Quizvraag

Wat verstaan we onder specifieke afweer?

Slide 14 - Open vraag

Wat versta je onder een antigeen?
A
Synoniem voor antichaam
B
Iemand die overal tegen is
C
Een eiwit wat een cel zijn kenmerk geeft
D
Een stof die door een ziekteverwekker gevormd word

Slide 15 - Quizvraag

Hoeveel bloedgroepen kennen we?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel rhesusfactoren kennen we?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quizvraag

Welke bloedgroep is de universele ontvanger?
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 18 - Quizvraag

Een zwangere met rhesus + bloedgroep die zwanger is van een rhesus - baby
A
Krijgt na de geboorte anti D
B
Krijgt na de geboorte géén anti D
C
Een vrouw met rh + kan niet zwanger zijn van een Rh - baby
D
Krijgt haar baby d.m.v. een sectio ceasarea (keizersnede)

Slide 19 - Quizvraag