2 vmbo-bk Thema 1.2: Verbranding en ademhaling: Energie

Thema 1 Verbranding en ademhaling
1.2 Energie
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 1 Verbranding en ademhaling
1.2 Energie

Slide 1 - Tekstslide

wat gaan we vandaag doen
herhalen 1.1 Verbranding
leerdoelen vandaag
nieuwe theorie: 1.2 Energie
zelf aan de slag
herhalen leerdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Welke 2 stoffen zijn nodig voor de verbranding?

Slide 3 - Open vraag

Wat ontstaat er bij de verbranding?

Slide 4 - Open vraag

Verbranding kan je weergeven (schrijven) als een vergelijking. Hierbij zet je de stoffen die nodig zijn voor de pijl en de stoffen die ontstaan na de pijl.

Schrijf op een blaadje: de vergelijking voor verbranding.
(deze MOET je kennen voor de toets).

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Hoe noem je een stof waarmee je een andere stof kan aantonen?
A
katalysator
B
enzym
C
indicator
D
proefstof

Slide 7 - Quizvraag

Met welke stof (welke indicator) kan je koolstofdioxide aantonen?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

leerdoelen vandaag (1.2)
Aan het einde van de les:
- kan je het verband benoemen tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning

Slide 10 - Tekstslide

Inleiding
Bij verbranding komt energie vrij, bijvoorbeeld warmte.
Je lichaam gebruikt de energie uit verbranding.

Slide 11 - Tekstslide

1.2 Energie
Net als bij een kaars, vindt er ook in je lichaam verbranding plaats.
Dit gebeurt in elke cel van je lichaam, dag en nacht.
Zonder verbranding gaat een cel dood.


Slide 12 - Tekstslide

1.2 Energie
De brandstof voor de verbranding in je lichaam is glucose.

Glucose zit in je voedsel (eten en drinken)

Slide 13 - Tekstslide

1.2 Energie
Voor de verbranding van glucose is zuurstof nodig.

Zuurstof komt je lichaam binnen via de longen (via inademen).




Slide 14 - Tekstslide

1.2 Energie
Bij verbranding ontstaat water, koolstofdioxide en energie.

Je lichaam gebruikt die energie.
Bijvoorbeeld om te bewegen en om warm te blijven.

Alle organen in je lichaam hebben energie nodig.

Slide 15 - Tekstslide

nog even herhalen!!

Slide 16 - Tekstslide

1.2 Energie
Als je sport, hebben je spieren veel energie nodig.
Die energie komt uit de verbranding in de spiercel.

Als je meer energie nodig hebt, gaat de verbranding dus sneller.
Er is meer zuurstof en brandstof nodig en er komt meer koolstofdioxide, water en energie vrij.

Slide 17 - Tekstslide

1.2 Energie
Bij lichamelijke inspanning (sporten) gebeurt er van alles in je lichaam:
- je gaat sneller ademhalen
- je hart gaat sneller kloppen
- je krijgt het warmer (en gaat zweten)

Slide 18 - Tekstslide

1.2 Energie
Als je weinig lichamelijke inspanning hebt, dan heb je minder energie nodig. Er vindt weinig verbranding plaats in je cellen.

Je ademt rustiger en je hart klopt langzamer.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

VRAGEN??

Slide 21 - Tekstslide

zelf aan de slag
1.2 Energie: lees de tekst en maak de opdrachten:

opdracht 1, 2, 4, 5, 6
(vanaf blz. 16)
opdracht 7 mag, maar moet niet (plusopdracht)

Klaar? Laat het zien!!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je het verband benoemen tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning

Slide 33 - Tekstslide