week 20 SO , werkwoorden + vervoersmiddelen

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • SO 
  • werkwoorden
  • vervoersmiddelen
Miércoles, 18 de mayo
Parc Guell in Barcelona
gebouwd door Gaudí
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • SO 
  • werkwoorden
  • vervoersmiddelen
Miércoles, 18 de mayo
Parc Guell in Barcelona
gebouwd door Gaudí

Slide 1 - Tekstslide

SO - 25 minutos

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...
  • Ken ik de onregelmatige werkwoorden ir, coger, seguir, jugar en conocer 
  • Weet ik hoe de vervoersmiddelen in het Spaans heten.
  • Weet ik hoe je de voorzetsels 
  a, de en en gebruikt. 
LEERDOELEN

Slide 3 - Tekstslide

Vamos a corregir
Módulo pág. 30 2.1 y 2.2
pág. 31 ej. A
LA: pág. 102, ej. 1

Slide 4 - Tekstslide

VUL DE JUISTE VORM VAN HET WERKWOORD IN

Slide 5 - Tekstslide

ir, nosotros

Slide 6 - Open vraag

conocer, tú

Slide 7 - Open vraag

jugar, Pepe

Slide 8 - Open vraag

ir, mi familia

Slide 9 - Open vraag

coger, yo

Slide 10 - Open vraag

seguir, usted

Slide 11 - Open vraag

conocer, yo

Slide 12 - Open vraag

jugar, mis amigos

Slide 13 - Open vraag

seguir, Carmen y yo

Slide 14 - Open vraag

concer, Javi y tú

Slide 15 - Open vraag

ir, yo

Slide 16 - Open vraag

coger, Ana y Lucía

Slide 17 - Open vraag

seguir, vosotros

Slide 18 - Open vraag

seguir, yo

Slide 19 - Open vraag

GPL - tarea 2
Leerdoelen

Slide 20 - Tekstslide

Tarea 3.1 - medios de transporte
  • LA: pág. 104, ej. 1 - vamos a escuchar y rellenar la lista de vocabulario.



  • ej. 2 ¿Cómo son los medios de transporte? Haz el ejercicio y rellena la lista de vocabulario.
pista 61
LEERDOEL: transport

Slide 21 - Tekstslide

Tarea 3.2 Preposiciones (voorzetsels)
en = in/op
          in combinatie met een vervoersmiddel betekent het                  "met"
          en coche = met de auto, en bici = met de fiets
a    = naar (richting) 
           voy a Madrid, voy al colegio
de  =  van/uit (afkomst)
           Vengo de Barcelona.
¡OJO!
te voet = a pie
LEERDOEL: voorzetsels

Slide 22 - Tekstslide

ahora a trabajar...
LA: pág. 104 ej. 2
Module: pág. 34: Haz el ejercicio A
Leren Module 3.1: voorzetsels a, de, en
LE: ej. 6.1, 6.4, 6.5, 6.6,

Slide 23 - Tekstslide