Lees de recensie. De journaliste Jann Ruyters
formuleert hier wat zij ziet als de diepere betekenis van de film.
The Truman show biedt een vrij pessimistische visie op vrije wil, fantasie en autonomie van het individu. Je krijgt aan verbeelding terug wat je erin stopt, zegt de film, en opgevoed door soap-acteurs in een wereld van mooie plaatjes heeft Truman zich ontwikkeld tot een vrij stupide stripfiguur die lange tijd wonderlijk tevreden is met dit oppervlakkige schijnbestaan. Carrey speelt in vergelijking met eerdere rollen wel veel ingetogener, maar hij blijft een plastic en vrij kille acteur. Dat maakt hem geschikt voor de eerste helft waarin Truman nog onwetend samenvalt met zijn omgeving, maar wanneer zijn argwaan groeit en hij op onderzoek uitgaat, roept de kartonnen Carrey nog steeds weinig mededogen op. Aangezien ook de karikaturale vijand (regisseur annex god Ed Harris) weinig angst oproept, wordt Trumans heroïsche tocht naar de werkelijkheid buiten de soap nooit heel spannend. Dit gebrek aan intensiteit wordt echter geheel en al gecompenseerd door de inventiviteit van de film, die niet zozeer emotioneert als wel inspireert. Steeds borrelen er weer andere, meer en minder actuele, grotere en kleinere filosofische vragen op tijdens het zien van The Truman show. Ben je eigenlijk wel een gevangene zolang je je niet bewust bent van je gevangenis? Kun je nog wel spreken over het verschil tussen echt en onecht als je het onechte 24 uur per dag kan volhouden? Kan je wel een eigen identiteit ontwikkelen als je om je heen alleen maar rollen hebt aanschouwd? Het zijn vragen waar de film niet zo gauw een antwoord op heeft, maar die een discussie toch een behoorlijke tijd aan de gang kunnen houden, en de schrijvende journalistiek nog ontelbare nieuwe invalshoeken zullen opleveren. En zo hoort het bij een Hollywoodklassieker uit de jaren negentig.