In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Herhaling Havo 3
De Tweede Wereldoorlog
Slide 1 - Tekstslide
De tijd van burgers en stoommachines
De tijd van wereldoorlogen
De tijd van televisie en computer
Slide 2 - Tekstslide
Doelen
Herhaling van de leerstof voor de PWW.
Oefenen met de leerstof en vaardigheden.
Slide 3 - Tekstslide
Leerstof
Slide 4 - Tekstslide
Wat is de gelijkschakeling?
A
Alle maatregelen om van Duitsland een totalitaire staat te maken.
B
Het inkomen en de macht moest gelijk verdeeld worden
C
Scholen en kranten mochten alleen maar ideeën verspreiden die de nazi's goedkeurden
D
Mensen die tegen de nazi's zijn worden in concentratiekampen opgesloten.
Slide 5 - Quizvraag
Welk begrip hoort bij de bron?
A
demilitarisatie
B
Dolkstootlegende
C
Führerprincipe
D
Heim ins Reich
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de appeasementpolitiek?
A
Politiek die oorlog wil met Hitler
B
Politiek die Duitsland wilde helpen door geld te geven
C
Politiek gericht op het bewaren van vrede door Hitler zijn zin te geven
D
aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland
Slide 7 - Quizvraag
Welke conferentie past bij de appeasementpolitiek?
A
Conferentie van Jalta
B
Conferentie van Potsdam
C
Wannsee conferentie
D
Conferentie van München
Slide 8 - Quizvraag
Wat is geen oorzaak van de Tweede Wereldoorlog?
A
Binnenvallen van Polen
B
Economische crisis
C
Ideeën van de nazi's
D
Verdrag van Versailles
Slide 9 - Quizvraag
Veel zien de afloop van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.
Welk argument hoort bij deze mening?
A
De Sovjet-Unie sloot een niet-aanvalsverdrag met Duitsland.
B
Duitsland was ontevreden over het Verdrag van Versailles.
C
Frankrijk wilde het verloren grondgebied terug hebben.
D
Groot-Brittannië vond dat Duitsland niet hard genoeg was aangepakt.
Slide 10 - Quizvraag
Het Verdrag van Versailles is een oorzaak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (gevolg). Wat voor soort gevolg is de Tweede Wereldoorlog in dit geval?
A
Bedoeld gevolg op lange termijn.
B
Bedoeld gevolg op korte termijn.
C
Onbedoeld gevolg op lange termijn.
D
Onbedoeld gevolg op korte termijn.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de datum van de start van de Tweede Wereldoorlog? (dag-maand-jaartal)
Slide 12 - Open vraag
De Tweede Wereldoorlog had twee bondgenootschappen: de geallieerden en de asmogendheden.
Welk land hoorde bij welke kant? Eentje is al ingevuld.
Asmogendheden
Geallieerden
Slide 13 - Sleepvraag
Wat betekent Blitzkrieg
A
Zeer snelle verrassingsoorlog
B
Twee-frontenoorlog
C
Loopgravenoorlog
D
moderne oorlog
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de datum van de Duitse inval in Nederland?
A
10 mei 1940
B
11 mei 1940
C
12 mei 1940
D
14 mei 1940
Slide 15 - Quizvraag
Wat was de aanleiding voor de Nederlandse capitulatie op 4 mei 1940?
A
Bombardement Rotterdam
B
Duitse inval in Nederland
C
Capitulatie Frankrijk
D
Capitulatie België
Slide 16 - Quizvraag
Hoeveel dagen na de Duitse inval gaf Nederland zich over?
A
5 dagen
B
7 dagen
C
10 dagen
D
14 dagen
Slide 17 - Quizvraag
Wat verstaan we onder Operatie Barbarossa?
A
De Duitse inval van Nederland
B
De Japanse aanval op Indonesië
C
De Duitse aanval op de Sovjet-Unie
D
De Japanse aanval op Hawaï
Slide 18 - Quizvraag
Waarom vlucht het koningshuis naar Engeland?
Slide 19 - Open vraag
Waar vluchtte het Koningshuis heen na de Duitse inval?
A
Parijs
B
New York
C
Londen
D
Berlijn
Slide 20 - Quizvraag
➤De poster gaat over Pearl Harbor.
Wat is daar gebeurd?
A
Amerikaanse soldaten veroverden dit Japanse eiland.
B
Amerikaanse soldaten vielen een marinebasis in Japan aan. 2400 Japanse soldaten kwamen om.
C
Japan viel een Amerikaanse marinebasis aan. 2400 Amerikaanse soldaten kwamen om.
Slide 21 - Quizvraag
Waarom viel Japan Pearl Harbor aan?
A
Pearl Harbor bezat veel grondstoffen
B
Japan hoopte dat de VS zouden afzien van oorlog
C
Pearl Harbor lag lekker dichtbij om aan te vallen
D
Japan dacht dat de VS makkelijk te verslaan was
Slide 22 - Quizvraag
De slag om Stalingrad begon in
A
1941
B
1942
C
1940
D
1943
Slide 23 - Quizvraag
Waarom was de slag om Stalingrad een keerpunt?
A
Duitsland kon eindelijk verder Rusland in
B
Duitsland werd voor het eerst echt verslagen
C
Stalin ging meevechten in de oorlog
D
Amerika ging Rusland helpen, waardoor Duitsland hier verloor
Slide 24 - Quizvraag
Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 25 - Quizvraag
Datum D-day
A
6 juni '44
B
6 augustus '44
C
6 juni '45
D
6 augustus '45
Slide 26 - Quizvraag
Wat is D-day
A
Direction-day
B
Decision-day
C
Demolishion-day
D
Division-day
Slide 27 - Quizvraag
De .... was een verzetsactie van het volk in met name Amsterdam, nadat een grote groep Joden via een razzia was opgepakt en naar een concentratiekamp werd weggevoerd.
A
de Spoorweg-staking
B
capitulatie-staking
C
De februari-staking
D
geen van de genoemde antwoorden is juist
Slide 28 - Quizvraag
Waarover ging de februari-staking van 1941?
A
staking tegen gedwongen arbeidsinzet
B
staking tegen wegvoeren joden
C
spoorwegstaking i.v.m. geallieerde landing in Arnhem
D
staking tegen de Duitse bezetting van Nederland
Slide 29 - Quizvraag
Welk begrip past bij deze bron?
A
Deportatie
B
Dwangarbeid
C
SS
D
Vernietingskamp
Slide 30 - Quizvraag
Wat betekent collaboratie?
A
aanpassing
B
onderduiken
C
samenwerking
D
drijfjacht
Slide 31 - Quizvraag
Wat wordt er bedoeld met 'goed' en 'fout' in de oorlog?
Slide 32 - Open vraag
A
propaganda
B
censuur
C
gelijkschakeling
D
persoonsverheerlijking
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Tekstslide
Welk begrip hoort bij de afbeelding?
A
Jodenvervolging
B
Onderduiken
C
Razzia
D
Gedwongen terwerkstelling
Slide 35 - Quizvraag
Wat hoort bij illegale kranten drukken en verspreiden, Joden helpen onderduiken en persoonsbewijzen vervalsen.
A
accommodatie
B
collaboratie
C
verzet
Slide 36 - Quizvraag
Waardoor ontstond er een hongerwinter?
A
Doordat de geallieerden eerst Duitsland wilde veroveren, daarna pas Nederland. De aanvoerlijn van eten stopte
B
Doordat het plan van de geallieerden om alle bruggen over de rivieren te overwinnen mislukte en een deel van NL werd afgesloten
C
Doordat de oogst niet gelukt was dat jaar kwamen veel mensen zonder eten te zitten, de Duitsers pakten alles af
D
Doordat de geallieerden zo'n strijd hadden geleden hadden ze zelf al het voedsel nodig. Daardoor was er nog te weinig over
Slide 37 - Quizvraag
De Hongerwinter was
A
De winter van 1944-1945
B
De winter dat West-
Nederland honger had
C
De laatste oorlogswinter
D
Naam voor de hongersnood in WO II
Slide 38 - Quizvraag
Gebruik de bron
Bekijk de bron en kies het juiste antwoord.
De foto is gemaakt op 8 mei 1945.
➤ Welk onderschrift past het beste bij deze foto?
A
Adolf Hitler ondertekent de overgave van alle nazi's en het Duitse leger.
B
De Nederlandse opperbevelhebber ondertekent de overgave van het Nederlandse leger.
C
De opperbevelhebber van het Rode Leger ondertekent de overgave van het Rode Leger (Russische leger).
D
Een Duitse veldmaarschalk ondertekent de overgave van het Duitse leger.
Slide 39 - Quizvraag
De president van de Verenigde Staten besloot tijdens de Tweede Wereldoorlog atoombommen in te zetten tegen Japan.
Welk argument had de president voor de inzet van de atoombommen?
A
De Amerikanen dachten dat bij de verovering van Japan veel van hun soldaten zouden sneuvelen.
B
De As-mogendheden hadden een bondgenootschap gesloten met de Sovjet-Unie.
C
De Geallieerden wilden voorkomen dat de Sovjet-Unie een atoombom zou inzetten.
D
Japan weigerde zich over te geven aan de As-mogendheden.
Slide 40 - Quizvraag
Waar was de Slag om Arnhem een onderdeel van.....
A
Operatie Market Garden
B
Operatie Overlord
C
Operatie Jackpot
D
Operatie Barbarossa
Slide 41 - Quizvraag
Wanneer was de slag om Arnhem?
A
mei 1944
B
september 1944
C
december 1944
D
mei 1945
Slide 42 - Quizvraag
Wat betekent het begrip "holocaust"?
Slide 43 - Open vraag
Hieronder staan vier beweringen over de Jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Welke bewering is juist?
A
Alleen Joden waren verplicht altijd een persoonsbewijs bij zich te hebben.
B
Het grootste deel van de Joden kon de oorlog overleven dankzij de
mogelijkheid om onder te duiken.
C
Joden werden vervolgd omdat ze tegen de nazi's waren en niet op de
NSDAP stemden.
D
Na een razzia werden Joden afgevoerd naar doorgangskamp Westerbork.
Slide 44 - Quizvraag
Wanneer vieren wij Bevrijdingsdag?
A
5 mei
B
12 mei
C
4 mei
D
14 mei
Slide 45 - Quizvraag
Wat is GEEN voorbeeld van verzet?
A
Illegale krantjes verspreiden
B
Onderduikers in huis nemen.
C
De Duitsers saboteren en aanslagen plegen
D
Je verstoppen voor de Duitsers.
Slide 46 - Quizvraag
Wat is GEEN voorbeeld van verzet?
A
Illegale krantjes verspreiden
B
Onderduikers in huis nemen.
C
De Duitsers saboteren en aanslagen plegen
D
Je verstoppen voor de Duitsers.
Slide 47 - Quizvraag
Wat is GEEN voorbeeld van actief verzet?
A
Illegale krantjes verspreiden
B
Onderduikers in huis nemen.
C
De Duitsers saboteren en aanslagen plegen
D
Je verstoppen voor de Duitsers.
Slide 48 - Quizvraag
Vaardigheden
Slide 49 - Tekstslide
Zet de volgende 4 gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde:
1. Februari staking; 2. Het bombardement op Rotterdam; 3. De eerste Joden dragen een Jodenster. 4. Duitse regeringsleiders gaan Nederland besturen vanuit het Binnenhof (Den Haag)
A
2 --> 3 --> 1 --> 4
B
3 --> 2 --> 1 --> 4
C
2 --> 1 --> 4 --> 3
D
2 --> 1 --> 3 --> 4
Slide 50 - Quizvraag
Zet de vier stappen van de jodenvervolging in de juiste volgorde. A Eliminatie - B Discriminatie C Isolatie - D Deportatie