W47 3V1 NE FICTIE

Week 47
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 47

Slide 1 - Tekstslide

Opzet week 47 - 16 t/m 20 november
Les 1: fictie
  • Perspectief
Les 2: fictie
  • Setting en sfeer
Les 3: fictie
  • Mening formuleren

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het analyseren van jouw leesboeken.
  • het formuleren van jouw mening.
  • het beargumenteren van jouw mening.

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Neem aan het begin van de week de LessonUp door.
  2. Lees de theorie in het boek wanneer dat nodig is.
  3. Noteer vragen die jij eventueel tijdens de les kunt stellen.
  4. Maak de oefenvragen wanneer deze aanwezig zijn in de LessonUp.
  5. Zorg dat je elke week de juiste taken maakt. Zie hiervoor de ontvangen planning.

Slide 4 - Tekstslide

Les 1
Spelling:
  1.  Perspectief

Zorg ook dat je uit je leesboek leest.

Slide 5 - Tekstslide

Verteller
Let op: de auteur van het verhaal (de schrijver) is nooit dezelfde persoon als verteller!

Het boek is fictie, dat betekent dat het verzonnen is.


Als er staat dat het een autobiografische roman is (een roman geschreven door dezelfde persoon als wiens leven wordt beschreven), dán mag je schrijver en verteller wel gelijkstellen.

Slide 6 - Tekstslide

Ik-verteller
  • De ik-verteller is een personage in het verhaal.

  • De gebeurtenissen worden in de ik-vorm verteld. Je kunt goed meeleven met de hoofdpersoon, want je kent zijn/haar gedachten en gevoelens. Op die manier kun je beïnvloed worden.

Slide 7 - Tekstslide

Auctoriale verteller
Er is sprake van een auctoriale verteller als de verteller buiten het verhaal staat en in het verhaal kan ingrijpen of op de gebeurtenissen vooruitlopen.  
  • De verteller neemt niet deel aan het verhaal zelf.
  • Helikopterview 

Soms geeft de verteller commentaar op de gebeurtenissen en ‘waarschuwt’ hij de personages.

Slide 8 - Tekstslide

Auctoriale verteller
Klaasje Zevenster begint op een Leidse studentenkamer. Het is sinterklaasavond, de drank vloeit rijkelijk, zeven studenten proberen elkaar op rijm af te troeven. De bakker zal nog langskomen om gebak te bezorgen en dan wordt er aangebeld, een doos overhandigd die op tafel gezet wordt, borden erbij gehaald, geopend… De schrijver onderbreekt het verhaal: `Maar wat bevond zich dan in die doos? Ja lieve lezer…’, dat laat hij in het midden. Pas enige weken later, toen de tweede aflevering verscheen, kreeg de lezer te horen dat er een slapend wichtje in de doos lag, en dat enkele van de zeven studenten begonnen te blozen bij het zien van het presentje. Je zag ze denken: `Met wie heb ik ook alweer negen maanden geleden…’

Slide 9 - Tekstslide

Personale verteller
  • De personale verteller lijkt op de ik-verteller, maar is geschreven in de derde persoon (de hij- of zij-vorm). 
  • Soms is er geen concrete verteller aan te wijzen, omdat alle personen met ‘hij of ‘zij’ aangeduid worden.
  • De verteller is afwezig, is geen personage in het verhaal en beschrijft alleen wat de personages denken of voelen.
  • Het perspectief (point of view) ligt bij de persoon van wie je de gedachten kent.


De boerenmeid had tenslotte niet geprotesteerd toen hij zijn kin op haar schouder liet rusten. Zij had zelfs haar hoofd even bewogen, zodat haar naar zeep geurende haar langs zijn neus en mond streek.

Slide 10 - Tekstslide

Verwerkingsopdracht - perspectief
  • Omschrijf de plot van jouw boek/boeken.
  • Analyseer jouw leesboeken op het volgende onderdeel: perspectief.
  1. Geef een omschrijving van het perspectief van beide boeken: 
        a. Welk perspectief is er aan te wijzen in de                 boeken? 
        b. Welke termen kun je toepassen bij het perspectief: betrouwbaar,                           onbetrouwbaar, helikopterview? Leg uit.
        c. Leg uit hoe deze termen van toepassing zijn op het boek. 
        d. Verwijs naar voorbeelden die de termen ondersteunen. 
   

Slide 11 - Tekstslide

Les 2
Spelling:
  1.  Setting en sfeer
  2.  Personages

Zorg ook dat je uit je leesboek leest.

Slide 12 - Tekstslide

Setting en sfeer
De omgeving waarin een verhaal zich afspeelt, noem je de 'setting'. Dit kan een bestaande plek zijn, zoals een land, een stad, een school of een ziekenhuis. Het kan ook een historische of niet-bestaande setting zijn. Met de manier waarop de omgeving is beschreven, kan een bepaalde sfeer worden opgeroepen. Denk hierbij aan een spannende, verdrietige of grappige sfeer.

Slide 13 - Tekstslide

Setting en sfeer
Een verhaal speelt zich nooit zo maar ergens af. De setting draagt altijd iets bij aan de plot. De volgende vragen helpen bij het analyseren van de setting en sfeer:
  • In welke tijd speelt het verhaal zich af?
  • Wat zegt de setting over de personages?
  • Past de setting bij de gebeurtenissen?

Kijk ook kritisch naar de setting en sfeer. Vind jij dat de schrijver een complete en passende setting (en sfeer) heeft neergezet?

Slide 14 - Tekstslide

Setting en sfeer
De plaats, het weer en het tijdstip bepalen de sfeer van een situatie. Ook in verhalen is dat zo. De schrijver kiest de ruimte: hij kiest de plaats waar een verhaal zich afspeelt, hij bepaalt welke weersomstandigheden het beste passen bij de gebeurtenissen en hij besluit wanneer die zich afspelen. Zo kan hij kiezen voor een gezellige, enge, spannende of mysterieuze sfeer.


Slide 15 - Tekstslide

Setting en sfeer
Soms passen de weersomstandigheden goed bij de situatie waarin de hoofdpersoon zich bevindt, bijvoorbeeld:
• Het regent de hele dag en de hoofdpersoon voelt zich triest; er gebeurt iets
vervelends.
• De zon schijnt op het strand en iedereen is vrolijk; de hoofdpersoon wordt
verliefd.

Soms gebeurt er juist iets wat je helemaal niet verwacht: dan breekt er op een zonnig strand plotseling een onweer los.

Slide 16 - Tekstslide

Personages
Naar hun rol of functie in de handeling onderscheiden we hoofd- en bijfiguren.
  • Een hoofdpersoon is het personage dat betrokken is bij de belangrijkste gebeurtenissen. In veel verhalende teksten komt de hoofdpersoon tot een belangrijk inzicht of maakt bij een belangrijke ontwikkeling door.

  • Een bijpersoon vervult vaak de rol van helper of tegenstander. Bijpersonen hebben vaak een dienende rol, hun karakters worden nauwelijks uitgewerkt.

Slide 17 - Tekstslide

Personages
Een personages kan op verschillende manieren worden opgebouwd in het verhaal:

  • Karakterisering en bloc: Je krijgt een complete beschrijving van een personage.

  • Ontrollende karakterisering: De beschrijving wordt bij stukjes en beetjes verspreid over het verhaal gegeven. 

Slide 18 - Tekstslide

Personages
Het karakter van een personage:
  • Round characters: Complexe personages die in de loop van het verhaal een zekere ontwikkeling doormaken. Dit zijn personages die in de loop van het verhaal geleidelijk worden onthuld, (zoals wij in het dagelijks leven geleidelijk aan iemand beter leren kennen).
  • Flat characters: Dit zijn weinig uitgewerkte en statische personages. Dit zijn personages die in kort bestek volledig worden gepresenteerd en niet meer veranderen. 

Slide 19 - Tekstslide

Personages
Het onderscheid tussen hoofd- en bijpersonen is niet hetzelfde als het onderscheid tussen round en flat characters. Een hoofdpersoon kan zowel een round als een flat character zijn. Meestal is het wel zo dat de hoofdfiguren eerder round characters zijn en de bijfiguren vaker flat characters.
In sprookjes zijn meestal alle figuren flat characters, ook de hoofdpersonen. De hoofdpersonen maken dan geen grote (mentale, psychische) ontwikkeling door.

Slide 20 - Tekstslide

Les 3
Spelling:
  1.  Mening en argumenten
  2. Het analyseren van boeken

Zorg ook dat je uit je leesboek leest.

Slide 21 - Tekstslide

Beoordelen
Als je een oordeel (mening) over een verhaal, film of strip moet geven, is het noodzakelijk om jouw mening te ondersteunen met argumenten. 
  • Geef aan waarom je een personage ongeloofwaardig vindt. Gebruik daarbij ook voorbeelden uit het verhaal.
  • Geef aan waarom dit verhaal geen maatschappelijke waarde heeft. Verwijs naar situaties in het verhaal.

Slide 22 - Tekstslide

Beoordelen
Kenmerken om een verhaal te beoordelen:
  • Personen: geloofwaardigheid, inlevingsvermogen, herkenning, etc.
  • Gebeurtenissen: realistisch, maatschappelijk, etc.
  • Opbouw: logisch, rommelig, spannend, etc.
  • Taalgebruik: moeilijk, makkelijk, mooi, saai, beeldend, etc.

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag
Noteer uitgebreid jouw mening over het boek. Uitgebreid betekent dat je duidelijk aangeeft wat je van dit boek vindt. Vervolgens geef je argumenten bij jouw mening. Je verwijst ook naar voorbeelden.
  • Bij elke mening geef je minimaal twee argumenten en één voorbeeld. Je verwijst ook minimaal één keer naar een citaat (stukje tekst) uit het boek.

Slide 24 - Tekstslide

Wat is analyseren?
Tijdens het analyseren van literatuur koppel je de literatuurtheorie aan het gelezen werk. Je analyseert bijvoorbeeld een tekst op het gebied van verteller. Wanneer je weet welke vorm van verteller aanwezig is, kun je een stap verder gaan. Je koppelt niet alleen de literatuurtheorie aan het verhaal, maar je analyseert ook de effecten en de invulling van het verhaal.

Slide 25 - Tekstslide

Hoe kun je analyseren?
De uitwerking van een analyse kan plaatsvinden van het niveau onvoldoende tot uitmuntend:
1. Benoemen
Onvoldoende
2. Benoemen + toelichten
Matig/voldoende
3. Benoemen + toelichten + onderbouwen
voldoende/goed
4. Benoemen + toelichten + onderbouwen + diepere analyse
goed/uitmuntend

Slide 26 - Tekstslide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen
  • Je benoemt bijvoorbeeld alleen welk perspectief er is toegepast. Je maakt geen koppeling aan het verhaal.
  • Het blijft onduidelijk hoe jij de verteller terugziet in het verhaal.
  • Voorbeeld: In het verhaal De leraar (2009)  is er sprake van een ik-verteller.

Slide 27 - Tekstslide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen + toelichten
  • Je benoemt bijvoorbeeld welk perspectief er is toegepast. Vervolgens leg je uit hoe je dit terugziet in het verhaal.
  • Je maakt een koppeling aan het verhaal, maar je blijft oppervlakkig.
  • Voorbeeld: In het verhaal De leraar (2009)  is er sprake van een ik-verteller. Je leest de gebeurtenissen vanuit de ogen van 'De kraai' waarbij de gebeurtenissen in de ik-vorm worden verteld. Zo vertelt hij aan het begin van het boek over zijn bijnaam De Kraai en zijn beroep als docent. Daarbij introduceert hij enkele eigenschappen van zichzelf.

Slide 28 - Tekstslide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen + toelichten + onderbouwen
  • Je benoemt bijvoorbeeld welk perspectief er is toegepast. Vervolgens leg je uit hoe je dit terugziet in het verhaal. Je maakt een extra koppeling door te verwijzen naar een passend citaat. Je maakt een koppeling aan het verhaal en je betrekt de tekst erbij.
  • Voorbeeld: In het verhaal De leraar (2009)  is er sprake van een ik-verteller. Je leest de gebeurtenissen vanuit de ogen van 'De kraai' waarbij de gebeurtenissen in de ik-vorm worden verteld. Zo vertelt hij aan het begin van het boek over zijn bijnaam De Kraai en zijn beroep als docent. Daarbij introduceert hij enkele eigenschappen van zichzelf. 'Wellicht noemen ze me De Kraai omdat ik zwartglanzend haar heb. Ik ben geen ekster, maar een man van weinig woorden, en ook niet iemand die met zijn hoofd in de wolken loop (Koubaa, 2009, p  9).'

Slide 29 - Tekstslide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen + toelichten + onderbouwen + diepere analyse
  • Je benoemt bijvoorbeeld welk perspectief er is toegepast. Vervolgens leg je uit hoe je dit terugziet in het verhaal. Je maakt een extra koppeling door te verwijzen naar een passend citaat
  • Je maakt een koppeling aan het verhaal en je betrekt de tekst erbij. Vervolgens verwijs je naar het effect van zo'n verteller eventueel aangevuld met een voorbeeld/citaat.
  • Voorbeeld: In het verhaal De leraar (2009)  is er sprake van een ik-verteller. Je leest de gebeurtenissen vanuit de ogen van 'De kraai' waarbij de gebeurtenissen in de ik-vorm worden verteld. Zo vertelt hij aan het begin van het boek over zijn bijnaam De Kraai en zijn beroep als docent. Daarbij introduceert hij enkele eigenschappen van zichzelf.  (Zie volgende dia.)

Slide 30 - Tekstslide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen + toelichten + onderbouwen + diepere analyse
  • 'Wellicht noemen ze me De Kraai omdat ik zwartglanzend haar heb.  Ze hadden me beter De Mol kunnen noemen. Ik ben geen ekster, maar een man van weinig woorden, en ook niet iemand die met zijn hoofd in de wolken loop (Koubaa, 2009, p  9).'  Zo'n verteller zorgt ervoor dat de lezer zich gemakkelijk kan inleven in het personage. Je wordt als het ware meegenomen in het denken en handelen van het personage. Daarentegen zorgt een ik-verteller ook voor een onbetrouwbaar element. De ik-persoon kan namelijk dingen vertellen die niet waar zijn of dingen die hij zelf op een bepaalde manier beleeft maar die ‘in de realiteit van het boek’ niet zo zijn gebeurd. 'Op  mijn persoonlijke tijdlijn wordt die dag als 'het voorval' gemarkeerd.  Ik heb tegen de directeur gezegd wat ik moest zeggen en hem gevraagd er geen politie bij te betrekken (Koubaa, 2009, p. 8) .'  De kraai presenteert het voorval als een ongewone situatie. Hoe zijn omgeving hier daadwerkelijk over denkt, blijft onduidelijk. Dit zorgt voor een onbetrouwbare situatie. Gedurende het gehele verhaal blijft voor de lezer onduidelijk wat dit voorval is. Dit zorgt tevens voor een bepaalde spanning in het verhaal. 

Slide 31 - Tekstslide

Taken week 47


Boekentoets
De boekentoets voorbereiden.







Slide 32 - Tekstslide