3v H6 Lezen - Functiewoorden (2)

3v H6 Lezen - functiewoorden 2
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3v H6 Lezen - functiewoorden 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Lezen 
  • Herhaling H5
  • Uitleg H6
  • Aan de slag
  • Huiswerkcontrole

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik kan/weet:
  • de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden.
  • functies van delen van de tekst benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Even opfrissen
  • Een functiewoord zegt iets over een tekstgedeelte. Het geeft dus aan wat de 'taak' is van een tekstgedeelte ten opzichte van een ander tekstgedeelte.
  • Het woord komt zelf meestal niet in de tekst voor.

Slide 4 - Tekstslide

Functiewoorden hoofdstuk 5
In het vorige hoofdstuk heb je voornamelijk geoefend met de functiewoorden 
aanbeveling, probleemstelling, tegenwerping, uitwerking, verklaring en weerlegging, definitie, gevolg, oorzaak en samenvatting.

Slide 5 - Tekstslide

Functiewoorden hoofdstuk 5
In hoofdstuk 5 ging je oefenen met de volgende functiewoorden:
  • Aanbeveling = (advies) De schrijver komt, meestal aan het eind van zijn artikel, tot een goede raad of goed advies.
  • Probleemstelling= Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen.
  • Tegenwerping =Jouw opvatting over iets stellen tegenover de
    mening van een ander. Het kan ook een argument zijn tegen een eerder
    gegeven mening.
  • Uitwerking = Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp.
  • Verklaring = De schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan.
  • Weerlegging = Legt uit waarom een eerder argument niet klopt of niet opgaat.

Slide 6 - Tekstslide

Functiewoorden hoofdstuk 6 
In het dit hoofdstuk ga je oefenen met de volgende functiewoorden:
  • Aanleiding = Een actuele gebeurtenis gebruiken om de tekst aan op te hangen.
  • Afweging = Nadenken over wat het beste is.
  • Anekdote = Verhaaltje als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
  • Constatering =  De schrijver stelt een feit of verschijnsel vast, hij doet een bepaalde waarneming. Soms beschrijft hij het verschijnsel ook.
  • Nuancering = Geeft aan dat iets niet zo zwart-wit is als het lijkt; alleen een deel klopt niet of is te sterk gezegd.
  • Vraagstelling = De schrijver geeft aan op welke hoofdvraag hij een antwoord zal geven.

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen
Op de volgende slides vind je een aantal tekstfragmenten. Welk functiewoord hoort bij de tekst?

Slide 8 - Tekstslide

Och, ook dat nog. Het weer valt tegen, onze politici denken alleen maar aan zichzelf, de treinen rijden niet, je baas is een eikel, Oranje verliest elke wedstrijd en nu knoei je ook nog een koffie op je shirt. Dit zijn zomaar een paar zeurklassiekers, maar eigenlijk valt over alles wel te mekkeren. Is er dan zo vreselijk veel mis? Niet per se. Het is vooral vreselijk lekker om te zeuren, vooral over kleine dingen. Waarom is dat zo? En kun je ook te veel klagen?
A
nuancering
B
afweging
C
tegenwerping
D
vraagstelling

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb een hekel aan verjaardagen, althans aan van die grote verjaardagsvieringen, met familie, vrienden en bekenden, waarbij allerlei mensen in een kring op een stoel zitten en de hele middag of avond op diezelfde plek blijven zitten, er hapjes worden rondgedeeld en je de jarige bijna niet spreekt.
A
nuancering
B
anekdote
C
tegenwerping
D
definitie

Slide 10 - Quizvraag

(– uit een tekst over jonge ondernemers)
Op zijn zestiende had hij een gouden idee voor een bedrijf: pizza-automaten bouwen. Nu werkt Jordi Hillenga (20) hard om er een internationaal succes van te maken. Hoe kwam hij op het idee om pizzaautomaten te gaan maken? Wat heeft hij nodig om internationaal door te breken? En hoe ziet een werkdag van deze jonge ondernemer er eigenlijk uit? Elsevier liep een dagje met Jordi mee.

A
vraagstelling
B
anekdote
C
aanleiding
D
constatering

Slide 11 - Quizvraag

(– uit een tekst over de intelligentie van octopussen)
De nukken van octopus Truman vormden een belangrijke bijdrage aan de wetenschap. Hij had zonder een echt duidelijke reden een gruwelijke hekel aan één verzorgster. Telkens weer als zij binnenkwam in Trumans aquarium in Boston (VS), spoot hij een flinke plens water in haar richting. De haat zat diep.
Toen de verzorgster namelijk na maandenlange afwezigheid terugkeerde, herkende Truman haar en spoot haar weer nat. Lange tijd zagen kritische biologen dit soort verhalen aan voor overmatig enthousiasme van octopusfanaten. Nu blijkt echter dat octopussen inderdaad voorkeur voor personen kunnen hebben.
A
afweging
B
vraagstelling
C
anekdote
D
nuancering

Slide 12 - Quizvraag

De eerste alinea van een tekst kan onder verschillende functies hebben. Welke functie heeft de eerste alinea van de tekst hiernaast? (klik om in te zoomen)
A
Het onderwerp introduceren
B
Het uitspreken van een verwachting
C
De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
D
Het aanduiden van de probleemstelling

Slide 13 - Quizvraag



Welke functie heeft alinea 3 ten opzichte van alinea 2? (klik om in te zoomen)
A
gevolg
B
samenvatting
C
voorbeeld
D
uitwerking

Slide 14 - Quizvraag

Voordat jullie aan de slag gaan
nog even een paar controlevragen

Slide 15 - Tekstslide


Hoe geeft de schrijver tekstverbanden aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Signaalwoorden
D
Niet

Slide 16 - Quizvraag


Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden

Slide 17 - Quizvraag


Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 18 - Quizvraag

"stelling", "argumenten", "tegenargumenten", "aanbeveling" en "samenvatting" zijn voorbeelden van....
A
signaalwoorden
B
verbindingswoorden
C
kernwoorden
D
functiewoorden

Slide 19 - Quizvraag

Opdrachten H6 Lezen

  1. Maak online lezen H6
  2. Doe dit nauwkeurig
  3. Ondertussen huiswerkcontrole bij 6 leerlingen.


Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 1
Welk functiewoord hoort bij welke tekst?

Slide 21 - Tekstslide

Tekst 1
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Constatering

Slide 22 - Quizvraag

Tekst 2
A
C: Anekdote
B
D: Constatering
C
E: Nuancering
D
F: Vraagstelling

Slide 23 - Quizvraag

Tekst 3
A
C: Anekdote
B
D: Constatering
C
E: Nuancering
D
F: Vraagstelling

Slide 24 - Quizvraag

Tekst 4
A
Aanleiding
B
Afweging
C
Anekdote
D
Constatering

Slide 25 - Quizvraag

Opdracht 2
Vragen 5 + 6 + 7 + 10
(functiewoorden)

Slide 26 - Tekstslide

5. Wat is de functie van alinea 1?

Slide 27 - Open vraag

6. Wat is de functie van alinea 2?

Slide 28 - Open vraag

7. Wat is de functie van alinea 4?

Slide 29 - Open vraag

10. Wat is de functie van alinea 7?

Slide 30 - Open vraag