3thO-14-2-lesen-ueben-text4-5-oefentoets

Lernziele heute:
- oefentoets bespreken: Ich weiß, was ich kann und was ich noch lernen will/muss

-  ich kann einen Text verstehen und Fragen beantworten




Bitte oefentoets & Texte lesen üben auf den Tisch.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lernziele heute:
- oefentoets bespreken: Ich weiß, was ich kann und was ich noch lernen will/muss

-  ich kann einen Text verstehen und Fragen beantworten




Bitte oefentoets & Texte lesen üben auf den Tisch.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefentoets besprechen
1) Vokabeln N-D (12p)
1. Ich komme auf keinen Fall (in geen geval) mit nach Afrika. Ich habe Flugangst!
2. Kannst du bitte die Tür aufmachen/öffnen (openen)?
3. Das Obst ist heute im Angebot (aanbieding).
4. Was bedeutet (betekent) das deutsche Wort ‘bellen‘?
5. Diese Schuhe sind sehr preiswert(voordelig). Die will ich unbedingt haben.
6. Ab (Vanaf) morgen ist die Bäckerei um die Ecke geschlossen.



7. Da bist du ja. Deine Lehrerin hat gerade (zojuist) angerufen. Sie wollte dich sprechen.
8. Können Sie mir 50 Euro wechseln (wisselen)? Ich brauche Kleingeld.
9. Was ist der Unterschied(het verschil) zwischen ‘schon‘ und ‘schön‘?
10. Der Drucker(De printer) funktioniert nicht. Jetzt kann ich meine Hausarbeit nicht pünktlich einreichen.
11. Bei einem Quiz weiß Colin immer alle Antworten. Er ist wirklich klug/schlau
12. Morgen fahren wir in Urlaub und ich muss die Koffer noch einpacken (inpakken).

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefentoets besprechen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefentoets besprechen

3) Vertaal de onderstreepte woorden naar het Nederlands. = 4 p

1. Meine kleine Schwester organisiert eine Pyjamaparty. Sie freut sich schon auf den Abend! = verheugt zich/ zich verheugen
2. Serge hat sich das Bein gebrochen. Kannst du ihn in das Krankenhaus bringen?
=het ziekenhuis
3. Ich gehe in die Apotheke, weil ich Medikamente brauche. =de apotheek
4. Manchmal habe ich das Gefühl, dass mich niemand versteht. = begrijpt/begrijpen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefentoets besprechen
4) Modale werkwoorden en wissen (15p)
1. weten Ich___weiß____nicht, ob wir morgen frei haben.
2. kunnen Ich__kann___dich nicht verstehen.
3. willen _Wollt__ ihr mit mir ins Kino gehen?
4. mogen __Dürfen___wir Sie etwas fragen?
5. weten _Wisst__ ihr, wo das Verkehrsamt ist?
6. lusten Rosenkohl? Das __mag___ich nicht.
7. mogen __Dürft__ihr auf die Toilette gehen?
8. moeten Ich _muss___ zur Toilette.



9. mogen Bei einem Feueralarm___darf__man den Fahrstuhl (lift) nicht benutzen.
10. kunnen ____Könnt_ ihr mir vielleicht helfen?
11. moeten Ihr ___sollt__ euch bei eurem Chef melden (bevel).
12. weten Mark __weiß__ noch nicht was er später werden will.
13. leuk vinden Du __magst__ doch vor allem Rockmusik?
14. weten __Weißt___ du, wo ich parken darf?
15. kunnen Wow, du __kannst___ ja sehr gut Modalverben benutzen!

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefentoets besprechen
5) Redemittel (4p)
Mag ik bijles bij u volgen? = __Kann ich Nachhilfe von Ihnen bekommen?___ (2p)
Mijn spreekbeurt gaat over ... = ___Mein Vortrag handelt von…____ (2p)

6) Personen beschreiben (9p)
Hij heeft groene ogen en donkere haren. = ___Er hat grüne Augen und dunkle Haare__ (3p)
Hij is niet erg groot en draagt een broek en een (zwarte) trui. = ___Er ist nicht so groß und trägt eine Hose und einen (schwarzen) Pulli._____(5p)
Hij werd in 1997 geboren. = __Er wurde 1997 geboren.__ (1p)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

=>  Text 4  = 5 Fragen
Wir lesen zusammen, 
per Frage 2,5 Minuten

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

12) Welche Aussage stimmt mit Absatz 1 überein?

timer
2:30
A
Caroline bestimmt meistens, was Janina und sie tun.
B
Caroline und Janina haben sich sehr aneinander gewöhnen müssen.
C
Caroline und Janina sehen sich nur, wenn Janina darum bittet.
D
Caroline unterstützt Janina, wenn Janina Stress hat.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

=> Caroline unterstützt Janina, wenn Janina Stress hat.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

13) Welches Wort deutet auf Janina hin? (Absatz 1)


timer
2:30
A
15-Jährige
B
Mentorin
C
Studentin

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

=> Janina = 15-Jährige 
(Caroline = Studentin/Mentorin)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

14) Was macht Absatz 2 deutlich über Janina?
timer
2:30
A
Sie geht oft nicht zur Schule, wenn sie muss.
B
Sie macht sich viele Sorgen wegen der Schule.
C
Sie soll lernen, positiver über Schule zu denken.
D
Sie weiß schon, was sie nach der Schule lernen will.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

=> Sie soll lernen, positiver über Schule zu denken.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

15) Auf welche Weise hat Caroline Janina geholfen? (Absatz 3)

timer
2:30
A
Sie hat dafür gesorgt, dass Janina keine Angst hatte, sich zu bewerben.
B
Sie hat für Janina zwei Praktikumsplätze organisiert.
C
Sie hat Janina einsehen lassen, welche Jobs zu Janina passen.
D
Sie hat mit Janina über den Inhalt von zwei Praktiken gesprochen.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

=> Sie hat dafür gesorgt, dass Janina keine Angst hatte, sich zu bewerben. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

16) “Mir bringen unsere Treffen auch sehr viel” (alinea 4)
Caroline noemt enkele voordelen voor zichzelf van haar mentorschap.
=> Schrijf één voordeel in het Nederlands op.
timer
2:30

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

17) Waarom bezoekt Niklas zijn oma juist “Nächstes Wochenende”? (alinea 1)
A
omdat hij dan bij haar in de buurt voetbalt
B
omdat hij dan tijd daarvoor heeft
C
omdat zijn oma dan haar verjaardag viert
D
omdat zijn oma hem dan heeft uitgenodigd

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

=> omdat hij dan tijd daarvoor heeft 
(let op: er staat niet dat zij haar verjaardag viert of dat zij hem heeft uitgenodigd)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

18) Waarom staat Niklas dit seizoen nog niet bij de “Stammelf” van Hertha?
(alinea 2)
A
Hij gaat misschien naar een buitenlandse ploeg.
B
Hij heeft te weinig met hen geoefend.
C
Hij is minder goed gaan spelen.
D
Hij voetbalt soms te agressief.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

=> te weinig geoefend (vanwege EK onder 21)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ich kann einen Text verstehen und Fragen beantworten
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Nächste Stunde = Teil2: Grammatik! und Aufgabe 6 (und 8?)