a. Schrijf telkens het juiste woord op.
Elke stof heeft zijn eigen / dezelfde soort moleculen.
De moleculen van een stof staan stil / bewegen.
Moleculen bewegen gemiddeld sneller / langzamer als het warmer wordt.
Er zit lucht / ruimte / zuurstof tussen de moleculen.
b. De docent doet een proefje. Verklaar hoe dit kan en gebruik de molecuultheorie.