Bezittelijk voornaamwoord - jaar 1

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Tekstslide

Les buts du cours
Aan het eind van deze instructie...
1. Weet ik wat een bezittelijk voornaamwoord is
2. Heb ik het schema genoteerd
3. Ken ik het liedje om de vormen te onthouden


Slide 2 - Tekstslide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in het Nederlands? Geef voorbeelden

Slide 3 - Woordweb

In het Nederlands


Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

Mijn
fiets
Jouw fiets
Zijn / haar fiets

Onze fiets
Uw / jullie fiets
Hun fiets

Slide 4 - Tekstslide

Le pronom possesif
                             mannelijk                 vrouwelijk            meervoud
mijn                      mon                              ma                       mes
jouw                     ton                                 ta                          tes
zijn/haar             son                                sa                         ses
ons/onze            notre                            notre                   nos
jullie/uw              votre                             votre                   vos
hun                        leur                               leur                      leurs

Slide 5 - Tekstslide

mon
ma
mes
ton
ta
tes
son
son
sa
sa
ses
ses
notre
notre
nos
votre
votre
vos
leur
leur
leurs

Slide 6 - Tekstslide

Klinkerbotsing en stomme h
Is er sprake van klinkerbotsing of een stomme h?
Dan gebruiken we de mannelijke vorm: mon, ton, son

Mijn vriendin is aardig - Ma amie (v) est sympa
Klinkerbotsing!  Dus -> Mon amie est sympa

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan!
Stap 1 Welke 3 vormen zijn er van dit bezittelijk voornaamwoord?
Stap 2a Naar welk woord in de zin moet je kijken om de vorm te weten?
  Kijk altijd naar het woord dat na het gat / bezittelijk voornaamwoord komt!
Stap 2b Is dat woord mannelijk / vrouwelijk / meervoud of begint met klinker, stomme h ?
Stap 3 Kies de juiste vorm!

Slide 8 - Tekstslide

Welke drie vormen kun je gebruiken in het Frans voor de vertaling van het woordje mijn?
A
mon, ma, mes
B
ton, ta, tes
C
son, sa, ses
D
notre, notre, nos

Slide 9 - Quizvraag

Welke drie vormen kun je gebruiken in het Frans voor de vertaling van het woordje jouw?
A
mon, ma, mes
B
ton, ta, tes
C
son, sa, ses
D
notre, notre, nos

Slide 10 - Quizvraag

Welke drie vormen kun je gebruiken in het Frans voor de vertaling van het woordje zijn?
A
mon, ma, mes
B
ton, ta, tes
C
son, sa, ses
D
notre, notre, nos

Slide 11 - Quizvraag

Welke drie vormen kun je gebruiken in het Frans voor de vertaling van het woordje haar?
A
mon, ma, mes
B
ton, ta, tes
C
son, sa, ses
D
notre, notre, nos

Slide 12 - Quizvraag

Dat is mijn pen.
C'est ........ stylo (m).
A
mon
B
ma
C
mes
D
ton

Slide 13 - Quizvraag

Monica is mijn docent.
Monica est ....... prof.
A
mon
B
ma
C
mes
D
sa

Slide 14 - Quizvraag

Mijn docent gym is aardig.
...... prof de gym est sympa.
A
son
B
notre
C
votre
D
mon

Slide 15 - Quizvraag

Cleo en Fiona zijn mijn docenten.
Cleo et Fiona sont .... profs
A
mon
B
ma
C
mes
D
nos

Slide 16 - Quizvraag

Onze docent muziek is Annika.
.... prof de musique est Annika.
A
Mon
B
Votre
C
Leur
D
Notre

Slide 17 - Quizvraag

Mijn vriend is aardig
.... ami est sympa
A
Mon
B
Sa
C
Ma
D
Nos

Slide 18 - Quizvraag

Mijn vriendin is aardig
.... amie est sympa
A
Mon
B
Sa
C
Ma
D
Nos

Slide 19 - Quizvraag

Jouw vriendinnen zijn op school.
.... amies sont à l'école.
A
Ton
B
Vos
C
Tes
D
Notre

Slide 20 - Quizvraag

les devoirs  
fais (maak) exercice 30 / 31ab / 32a / 33bc  (blz.126 t/m129)
apprends (leer) grammaire H (blz.131)


Slide 21 - Tekstslide

Hoe zeg je MAANDAG in het Frans?
A
mardi
B
mercredi
C
vendredi
D
lundi

Slide 22 - Quizvraag

Hoe zeg je DINSDAG in het Frans?
A
mercredi
B
jeudi
C
mardi
D
dimanche

Slide 23 - Quizvraag

Hoe zeg je ZATERDAG in het Frans?
A
vendredi
B
samedi
C
dimanche
D
jeudi

Slide 24 - Quizvraag

Hoe zeg je DONDERDAG in het Frans?
A
jeudi
B
mercredi
C
vendredi
D
mardi

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide