Engels lesweek 8, lockdown week 3, lockdown 2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

GOOD MORNING !

How are you this morning?

😒🙁😐🙂😃

Lesson goals today

Red label: learn about question words + practise them

Yellow label: learn about must/mustn't and practise it

How? 

First Question Words explanation -> Red label + Yellow label

Then Red label gets to work

Must/mustn't explanation -> Yellow label

Then Yellow label gets to work

Work finished? -> report back to your teacher

Question words

Any idea what question words are?

1. yes
2. no
3. a little

gebruik notitie onderaan om jouw info to te voegen, alleen info toevoegen, 

geen lege notities of vraagtekens!

question words

Question words

who, whose, what, when, where, which, why, how

Do you have to memorise?

Yes, dears!

all of them?

Yes, dears!

who/whose

who? = wie? vraagt naar personen

Who was that girl you were talking to?

 whose? = van wie?

vraagt naar personen als het om bezit gaat

Whose car is this?

what/when

 what? = wat? vraagt naar dingen (en dieren)

What do you want?

 when? = wanneer vraagt naar een tijdstip

When does the train arrive?

where/which

where? = waar? vraagt naar een plaats

Where did you park your car?

 which? = welke vraagt naar personen en dingen als een keuze gemaakt moet worden uit een beperkt aantal

Which one do you like? The blue one or the red one?

why/how

 why? = waarom? vraagt naar een reden

Why are you late?

 how? = hoe? vraagt naar een manier

How did you get here? I came by bike.

Easy?

Yes

No

to work!

Red Label make exercises 15, 16A, 16B, 17 + 18

In je digitale boek.

Magister-leermiddelen-New Interface combipakket-Unit 4-Lesson 2-15, 16A, 16B, 17 + 18

Yellow Label:
Do you understand the meaning of must & mustn't?

1. yes
2. no

Must / Have to / Should

Must, have to en should zijn alledrie hulpwerkwoorden en betekenen alle drie moeten. Toch hebben ze niet alle drie dezelfde betekenis van moeten.

Must / Have to / Should

Omdat het hulpwerkwoorden zijn, kan je ze nooit als enige werkwoord in de zin gebruiken. Er moet altijd een werkwoord bij. Hiervoor gebruik je altijd het hele werkwoord. 

Bijvoorbeeld: I'm hungry, I must eat something. 

In deze zin staat het hulpwerkwoord must en hebben we hele werkwoord eat er achter gezet.

Alle drie de hulpwerkwoorden hebben een andere betekenis. 

Must: moeten (persoonlijke noodzaak, kan niet anders)

I'm hungry, I must eat something.

Mustn't: niet moeten/mogen 

We musn't lie to our parents.

Have to: moeten (verplicht, van buitenaf opglegd)

The students have to do their homework.
Don't / doesn't have to: niet hoeven

You don't have to go to school when you're ill.
Should: (zou) eigenlijk moeten

Instead of watching Netflix, I should clean my room.
Shouldn't: (zou) eigenlijk niet moeten 

You shouldn't eat too much chocolate, it's not healthy.

Are you ready to practise must/mustn't?

Yes

No

work, work, work

Magister - leermiddelen - New Interface combipakket - Unit 4 - lesson 2 - 12, 13A, 

13B + 14

Done? report back to your teacher.

Feedback please

Did we reach our lesson goals?
Red label: learn about question words + practise them

Yellow label: learn about must/mustn't and practise it

Did you reach the lesson goal?

Yes

No

See you next time!