SE schrijven grammatica divers

SE schrijven 
grammatica divers

  • persoonlijk voornaamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord
  • vragen stellen
  • lidwoorden
  • voorzetsels


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

SE schrijven 
grammatica divers

  • persoonlijk voornaamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord
  • vragen stellen
  • lidwoorden
  • voorzetsels


Slide 1 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoorden: 
met nadruk/zonder werkwoord | als onderwerp | bij wederkerende werkwoorden | als lijdend voorwerp | als meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Tu .... as invité chez toi. (mij)
A
moi
B
me
C
m'
D
mon

Slide 3 - Quizvraag

Tu m'as invité chez toi. 
m' 
omdat 'mij' lijdend voorwerp is (jij hebt mij uitgenodigd) en omdat 'as' met een klinker begint. 

Slide 4 - Tekstslide

Il habite à Paris. Et ....? (zij, mmv)
A
eux
B
ils
C
les
D
leur

Slide 5 - Quizvraag

Il habite à Paris. Et eux? 
eux
omdat het een persoonlijk voornaamwoord is dat zonder werkwoord in de zin staat

Slide 6 - Tekstslide

Il .... donne un beau cadeau. (hem)
A
le
B
lui
C
se
D
il

Slide 7 - Quizvraag

Il lui donne un beau cadeau. 
lui
omdat het een meewerkend voorwerp is (donner à): hij geeft het cadeau (lijdend) aan hem (meewerkend). 

Slide 8 - Tekstslide

..., tu as toujours de bonnes idées! (jij)
A
toi
B
tu
C
te
D
t'

Slide 9 - Quizvraag

Toi, tu as toujours de bonnes idées!
toi, omdat het met nadruk is

Slide 10 - Tekstslide

Je ... souviens des belles vacances à la plage. (me)
A
moi
B
me
C
m'
D
je

Slide 11 - Quizvraag

Je me souviens des belles vacances à la plage. 

me 
omdat se souvenir een wederkerend werkwoord is

Slide 12 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord: bij een zelfstandignaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord: losstaand (komt minder vaak voor) 

Slide 13 - Tekstslide

Vertaal: mijn kwaliteiten

Slide 14 - Open vraag

vertaal: uw advertentie

Slide 15 - Open vraag

vertaal: zijn nationaliteit

Slide 16 - Open vraag

Vul in: Madame, c'est votre voiture?
Oui, ........ (dat is die van mij).
A
c'est le mien
B
c'est la mienne
C
c'est la mien
D
c'est le mienne

Slide 17 - Quizvraag

Ils veulent nos vélos, ils ont perdus ......... (die van hun)
A
les leurs
B
le leur
C
le vôtre
D
les vôtres

Slide 18 - Quizvraag

Vragen stellen

  • vraagwoorden leren!
  • basis: est-ce que of inversie OOK met een vraagwoord vooraan
  • Quel(les) bij het werkwoord être of als het 'welke' betekent

Slide 19 - Tekstslide

Combineer vraagwoord met vertaling
comment
pourquoi
quand
qui
quel
qu'est-ce que
combien
waarom
wat
welk
wanneer
hoe
wie
hoeveel
waar

Slide 20 - Sleepvraag

Wat zijn de openingstijden?
A
Qu'est-ce que les heures d' ouverture?
B
Quelles sont les heures d'ouverture?

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel zal ik verdienen?
A
Combien je gagnerai?
B
Combien est-ce que je gagnerai?

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: Ik heb nog een paar vragen voor u.

Slide 23 - Open vraag

Vertaal: Is er een station dichtbij de camping?

Slide 24 - Open vraag

Vertaal: Kunt u informatie opsturen?

Slide 25 - Open vraag

Maak een vraagzin voor dit antwoord: Mes matières préférées sont la biologie et la chimie.

Slide 26 - Open vraag

Maak een vraagzin voor dit antwoord: Elle voudrait visiter Londres, Berlin et Rome.

Slide 27 - Open vraag

Lidwoorden
le - la - l' - les (de kaas, "alle kaas") --> le fromage
un - une (een kaas) --> un fromage
du - de la - de l' - des (kaas) --> du fromage
de - d' (geen/een kilo/veel kaas) --> pas de / un kilo de fromage / beaucoup de fromage (ontkenning en hoeveelheid)

Slide 28 - Tekstslide

Vertaal: Ik heb veel vragen.

Slide 29 - Open vraag

Vertaal: Zij hebben brochures.

Slide 30 - Open vraag

Vertaal: Ik zou graag geld willen verdienen.

Slide 31 - Open vraag

Vertaal: ik heb geen ervaring.

Slide 32 - Open vraag

Voorzetsels
  • à: naar, in, op = Je vais à la plage/à Paris
  • en/au/aux : naar, in = Je vais en France, au Portugal, aux Pays-Bas.
  • sur: op, over = de l'information sur l'hôtel
  • dans: over, in (letterlijk) =Il arrive dans deux mois. Nous sommes dans l'école 
    LET OP: in het weekend = le weekend
  • de: van, uit = C'est le livre de mon père. Ce fromage vient de France
  • samentrekkingen met lidwoorden (zie hiernaast) 

Slide 33 - Tekstslide

in Nederland

Slide 34 - Open vraag

in Montpellier

Slide 35 - Open vraag

(een vraag) over het salaris

Slide 36 - Open vraag

vlakbij het centrum

Slide 37 - Open vraag

in het restaurant

Slide 38 - Open vraag

(Ik werk) s'avonds.

Slide 39 - Open vraag