Kap. 4: woordjes + grammatica

derde
A
dreiste
B
dreite
C
third
D
dritte
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

derde
A
dreiste
B
dreite
C
third
D
dritte

Slide 1 - Quizvraag

de film
A
der Film
B
das Film
C
die Film
D
die Filme

Slide 2 - Quizvraag

de wandeling
A
die Spazierung
B
das Spazierung
C
der Spaziergang
D
die Spaziergang

Slide 3 - Quizvraag

de bioscoop
A
der Kino
B
das Cinema
C
das Kino
D
der Cinema

Slide 4 - Quizvraag

helaas
A
jedoch
B
leider
C
empfehlen
D
anstrengend

Slide 5 - Quizvraag

zin hebben in
A
Lust haben in
B
Lust haben auf
C
Lust haben zu
D
Lust haben nach

Slide 6 - Quizvraag

saai
A
boring
B
toll
C
langweilig
D
oft

Slide 7 - Quizvraag

de fietstour
A
der Radtour
B
die Radtour
C
die Bikingtour
D
das Bikingtour

Slide 8 - Quizvraag

het evenement
A
Das Evenement
B
Das Event
C
die Event
D
die Veranstaltung

Slide 9 - Quizvraag

het weekend
A
das Wochenende
B
das Weekend
C
die Feiertage
D
das Wochenanfang

Slide 10 - Quizvraag

der Bleitstift
A
de pen
B
het potlood
C
de markeerstift
D
de typex

Slide 11 - Quizvraag

Schnäppchen
A
snapchat
B
snappen
C
koopje
D
drankje

Slide 12 - Quizvraag

Ostern
A
pasen
B
oud en nieuw
C
kerstmis
D
hemelvaart

Slide 13 - Quizvraag

Silvester
A
pasen
B
oud en nieuw
C
kerstmis
D
hemelvaart

Slide 14 - Quizvraag

Weihnachten
A
pasen
B
oud en nieuw
C
kerstmis
D
hemelvaart

Slide 15 - Quizvraag

der Schatten
A
de schaduw
B
de schatkist
C
de school
D
de cadeautjes

Slide 16 - Quizvraag

hängen an
A
gesteld zijn op
B
hangen aan
C
telefoneren
D
de passie

Slide 17 - Quizvraag

umsonst
A
om en om
B
bekijken
C
echter
D
gratis, voor niks

Slide 18 - Quizvraag

die Leidenschaft
A
de passie
B
de leider
C
de leiderschap
D
de gebeurtenis

Slide 19 - Quizvraag

das Ereignis
A
het resultaat
B
bereiken
C
de gebeurtenis
D
de passie

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de der-Gruppe?
A
dies, jed, welch, all, manch, solch
B
mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de 'ein-Gruppe'?
A
een lijst met woorden die rijmen
B
persoonlijke voornaamwoorden
C
bezittelijke voornaamwoorden + ein en kein
D
woorden die altijd een -e er achter krijgen

Slide 22 - Quizvraag

der- Gruppe
ein- Gruppe
der, die,das
dies-
jed-
ein-
kein-
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-
ihr-
Ihr-
solch-
manch-

Slide 23 - Sleepvraag

zijn
uw
mijn
jullie
jouw
haar of hun
een/geen
onze
ein/kein
mein-
dein-
sein-
ihr-
uns-
euer-
Ihr-

Slide 24 - Sleepvraag

sommige(n)
zulke
de/het
deze
elke/ieder/iedereen
der/die/das
dies-
jed-
manch-
solch-

Slide 25 - Sleepvraag

Ich habe (mijn) Schwester(een) Geschenk (o) gegeben.
A
meine-ein
B
meiner-mein
C
meine-eine
D
mein-eine

Slide 26 - Quizvraag

(de) Vater erzählt (het) Kind (een) Geschichte (v)
A
Der-das-ein
B
Der-die-eine
C
Der-dem-eine
D
Der-der-eine

Slide 27 - Quizvraag

Ich habe (uw) Schlüssel (m) gefunden!
A
Ihr
B
Ihren
C
Ihre
D
Ihrem

Slide 28 - Quizvraag

Er hat (jouw) Bruder gesehen
A
dein
B
deine
C
deinem
D
deinen

Slide 29 - Quizvraag

Er fliegt mit (onze) Oma nach Spanien
A
unse
B
unserem
C
unserer
D
unseren

Slide 30 - Quizvraag