1HVF zelfstandig werken H2

2.1 Druk en het wordt nog drukker


  • Bevolkingsspreiding
  • Bevolkingsdichtheid
  • Levensverwachting
  • Geboorte
  • Sterfte
Kernbegrippen in deze paragraaf
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

2.1 Druk en het wordt nog drukker


  • Bevolkingsspreiding
  • Bevolkingsdichtheid
  • Levensverwachting
  • Geboorte
  • Sterfte
Kernbegrippen in deze paragraaf

Slide 1 - Tekstslide

Wat is bevolkingsspreiding?
A
de hoeveelheid mensen op 1 km2
B
de toename van het inwonersaantal in een bepaald land of gebied gedurende een bepaalde tijd
C
de verdeling van mensen in een gebied
D
verwachte ontwikkeling van de bevolking in de toekomst

Slide 2 - Quizvraag

Wat is bevolkingsdichtheid?
A
Het gemiddelde aantal inwoners
B
Het gemiddelde aantal inwoners per km2
C
Hoeveel bevolking er is
D
Hoeveel mensen in een huis wonen

Slide 3 - Quizvraag

Levensverwachting
A
85
B
75
C
80
D
De gemiddelde maximale leeftijd die een inwoner mogelijk bereikt

Slide 4 - Quizvraag

In armere landen zijn vaak meer kinderen en groetere gezinnen dan in rijkere landen. Wat is de belangrijkste reden?
A
Kinderen kunnen voor hun ouders werken
B
Minder voorbehoedsmiddelen
C
Grotere kindersterfte
D
Meer respect en aanzien

Slide 5 - Quizvraag

Hoe hoger het sterftecijfer hoe slechter de gezondheidszorg in een land
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

2.2 De bevolking groeit en vertrekt
Begrippen in deze paragraaf
  • Leeftijdsopbouw
  • Bevolkingsgrafiek
  • Buitenlandse migratie 
  • Emigranten
  • Immigranten
  • Arbeidsmigrant
  • Vluchteling
  • Gezinshereniging
  • Gezinsvorming
  • Pushfactor
  • Pullfactor

Slide 7 - Tekstslide

Kies de juiste omschrijving voor het begrip 'leeftijdsopbouw'
A
Leeftijdsgrafiek
B
Bevolkingsgrafiek
C
Hou oud de opbouw van een huis is, gerekend in jaren.
D
De inwoners van een land indelen in leeftijdsgroepen, vaak in een bevolkingsgrafiek

Slide 8 - Quizvraag

Hoe noemen we dit?
A
bevolkingsberg
B
statistiek
C
bevolkingsgrafiek
D
bevolkingspyramide

Slide 9 - Quizvraag

Wat is buitenlandse migratie?
A
Naar een ander land gaan om je daar te vestigen
B
Intrekken
C
In een ander land komen
D
Ergens bepalen waar je definitief gaat wonen

Slide 10 - Quizvraag

Een immigrant is iemand die...
A
zich makkelijk kan verplaatsen
B
zich vestigt in een gebied of land
C
in een andere plaats woont dan waar hij/zij werkt
D
op vakantie gaat

Slide 11 - Quizvraag

emigrant


A
Iemand die vertrekt uit een gebied of land.
B
Iemand die vertrekt naar een gebied of land.
C
Iemand die zich vestigt in een gebied of land.
D
Iemand die zich vestigt uit een gebied of land.

Slide 12 - Quizvraag

Natuurlijke bevolkingsgroei betekent
A
Dat er meer mensen migreren dan immigreren
B
Dat er meer mensen sterven dan immigreren
C
Dat er meer mensen sterven dan er geboren worden
D
Dat er meer mensen geboren worden dan dat er sterven

Slide 13 - Quizvraag

Wat is sociale bevolkingsgroei?
A
Er worden meer kinderen geboren dan dat de mensen sterven.
B
Het gemiddelde lengte van de mensen gaat omhoog.
C
De positieve of negatieve groei door immigratie en emigratie.
D
Iedereen wordt aardiger tegen elkaar, er is meer sociale cohesie.

Slide 14 - Quizvraag

wat zijn arbeidsmigranten?
A
mensen die een tijdje naar het buitenland verhuizen om geld te verdienen
B
mensen die verhuizen naar het buitenland
C
mensen die werken in het buitenland
D
Iemand die verhuist naar een ander land om daar geld te verdienen

Slide 15 - Quizvraag

Vluchteling
A
Mensen die vluchten omdat er oorlog in hun land is
B
Mensen die om economische redenen vluchten
C
Mensen die vluchten met de boot
D
Mensen die om politieke redenen vluchten

Slide 16 - Quizvraag

Als iemand naar Nederland is verhuist voor werk en vervolgens zijn vrouw en kinderen naar NL laat komen, heet dat:
A
Gezinshereniging
B
Gezinsvorming

Slide 17 - Quizvraag

Een migrant komt op vakantie in zijn moederland een vrouw tegen. Zij gaan trouwen en willen later kinderen. Hoe heet dit?
A
Gezellig
B
Gezinsvorming
C
Familiebezoek
D
Gezinshereniging

Slide 18 - Quizvraag

Pushfactoren zijn:
A
Redenen om ergens naartoe te verhuizen
B
Redenen er ergens weg te gaan en te emigreren

Slide 19 - Quizvraag

Omschrijf het begrip pullfactor
A
een reden om naar een gebied toe te trekken
B
een reden om weg te blijven uit een gebied
C
een gevolg waardoor mensen naar een gebied toetrekken
D
een gevolg waardoor mensen wegblijven uit een gebied

Slide 20 - Quizvraag

2.3 Cultuur
Begrippen in deze paragraaf
  • Cultuur
  • Cultuurelementen
  • Cultuurverspreiding 
  • Kolonie
  • Cultuurvermenging
  • Amerikanisering

Slide 21 - Tekstslide

Wat is cultuur?
A
De manier waarop we samen leven
B
Een gebied
C
Een geloof
D
De gewoontes van mensen

Slide 22 - Quizvraag

Cultuurelementen zijn
A
Amerikanisering, religie en taal
B
Hoe mensen in een land praten en geloven, hoe die mensen met elkaar omgaan en de zichtbare dingen in een land
C
Geloof, taal en koloniën
D
Cultuurvermenging en cultuurspreiding

Slide 23 - Quizvraag

Wat is cultuurverspreiding?
A
Dat je vindt dat jouw cultuur de beste is
B
Het verspreiden van jouw culturele opvattingen.
C
Verovering, oorlog en kolonisering
D
De verspreiding van cultuurelementen over de wereld

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een kolonie?
A
Heel veel mieren ook wel genoemd mierenkolonie
B
Een land dat overheerst wordt door een ander land.
C
Een land met allemaal dezelfde cultuur
D
Verschillende culturen bij elkaar

Slide 25 - Quizvraag

Wat verstaan we onder cultuurvermenging?
A
een mix van landen
B
Als elementen van verschillende culturen door elkaar heen worden gebruikt en worden veranderd.
C
de grenzen van landen vervagen
D
een cultuur is de baas zoals in de tijd van de koloniën

Slide 26 - Quizvraag

Wat is Amerikanisering
A
De Amerikaanse cultuur verspreid zich naar bijna alle culturen in de wereld
B
Overal kun je Mc Donalds restaurants vinden.
C
Series zoals Friends en CSI
D
Dat meer dan de helft van alle films op Netflix uit Amerika komen

Slide 27 - Quizvraag

2.4 Cultuurgebieden
Begrippen in deze paragraaf
  • Cultuurgebieden
  • Islamitisch
  • Westers
  • Afrika
  • Latijns-Amerika
  • Orthodox
  • Azie

Slide 28 - Tekstslide

Wat is een cultuurgebied?
A
Een gebied waar mensen van eenzelfde bevolkingsgroep wonen
B
Een gebied met overeenkomsten in de cultuur
C
Een plek in een land waar de inwoners de oorspronkelijke cultuur van het land aanhouden
D
Gebied waar mensen dezelfde politieke voorkeur hebben

Slide 29 - Quizvraag

Er zijn in Afrika 2 soorten cultuurgebieden. Deze 2 zijn:
A
De Islamitische wereld en de christelijke wereld
B
Noordelijk Islamitisch Afrika en Afrika ten zuiden van de Sahara

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste taal in het orthodoxe cultuurgebied?
A
Slavisch
B
Duits
C
Arabisch
D
Grieks

Slide 31 - Quizvraag

In dit cultuurgebied zijn heel veel mensen Rooms-katholiek. Maar je kunt ook kenmerken van de indianen terug vinden
A
Dit is het Afrikaanse cultuurgebied: veel landen waren kolonies van westerse landen.
B
Deze cultuurvermenging van indianen en westerse cultuur hoort bij Latijns-Amerika.
C
Dit is een goed voorbeeld van de invloed van de Afrikaanse cultuur op Zuid-Amerika.
D
De westerse cultuur in Latijns-Amerika herken je aan voodoo en de sambadansen.

Slide 32 - Quizvraag

Indonesië ligt in Azië, maar hoort bij het Islamitische cultuurgebied
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

In dit cultuurgebied is Engels een belangrijke taal
A
westers
B
orthodox
C
Japans
D
Afrikaans

Slide 34 - Quizvraag