24032023 lesson 16: practise for the test

Welcome!
LessonUp class
 rqzgw 

Today's class: Practice for the test
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welcome!
LessonUp class
 rqzgw 

Today's class: Practice for the test

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Check
E tenses& 
F adjective/adverb & 
G comparisons

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Silent reading
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar recap
for the testweek: 

Grammar 4.1
Grammar unit 5
Grammar unit 7

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: Gerund
Gerund 
or 
hele ww (to walk)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar 5.5: Gerund
WW+ ing gebruik je als een zelfstandig naamwoord
Singing is fun!
Having a friend like you is great.
Je kunt hem gebruiken na werkwoorden als
Love / like 
Stop / finish 
Start / Begin 
Enjoy / prefer
Hate

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I love ...... a lot of visitors
(get)

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

..... in bed all day is boring!
A
To lie
B
Lying

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sami wants .... in Australia next year.
A
to study
B
studying

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

You work! 
Answer the assignment on the board on your sheet of paper



Gerund

Slide 10 - Tekstslide

https://docs.google.com/document/d/1oM_E9nAy8vtU7vQxkP1bJOOyQxdsqriUQcADRQWyWCU/edit 
Grammar 4.1 
hulpwerkwoorden: 

Must/ Have to/ Should

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Modal verbs (hulpwerkwoorden)
Veranderen niet van vorm. Hele werkwoord komt er achter.

  • Should: advies, geen verplichting
  • Must: spreker verplicht zichzelf, advies: geen verplichting
  • Have to: verplichting

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: Modal Verbs

  • must + Verb:
- sterk advies/spreker vindt dat iets moet;het is niet verplicht. => She must go to the doctor.
                                                                                                                                         Must I go to the doctor?

mustn't + Verb:
- Niet moeten/mogen .                                                                                 =>   I mustn't be home late.
                                                                                                                           You musn't tell people what to do


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: Modal Verbs
  • have to / has to + Verb :
- verplichting: een actie moet gedaan worden =>  You have to take your medication.
                                                                                                         Do I have to take my medication?
  • don't/ doesn't have to + Verb 
- niet hoeven                                                                   =>  You don't have to do this if you don't want to
                                                                                               =>  Doesn't Emily have to wait for her father? 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: Modal Verbs

  • should + Verb : (zou) eigenlijk moeten 
-advies: het is verstandig om iets te doen, maar niet verplicht. => You should eat something.
                                                                                                                                          Should I eat something?
  • Shouldn't + verb  : (zou) eigenlijk niet moeten 
                                                                                             => You shouldn't eat too much sugar
                                                                                        => Shouldn't you leave some candy for your sister?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jodie has been bitten by a snake. She ______
see a doctor immediately.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

You
__________
hurt other people’s feelings.
A
Must
B
have to not
C
should
D
mustn't

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

You can hardly keep your eyes open. I think you _______________ go to bed.
A
Must
B
have to
C
should
D
mustn't

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

You _________take this medicine every day. Doctor’s orders!
A
Must
B
have to
C
should
D
mustn't

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Grammar 5.6 betrekkelijke voornaamwoorden 


Who/ which/that / ø

ø betekent niks/leeg/ weglaten

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar 5.6
Who: als je wilt verwijzen naar personen

The man who visited my birthday is my father.
These boys, who are learning about maths, are students.


geen komma, dus kun je niet weglaten, dan mag ook that 
The man that visited my birthday is my father.

Slide 21 - Tekstslide

Bij de tweede zin kun je het gedeelte 'who are learning about maths' tussen komma's zetten, omdat het andere deel van de zin, namelijk 'these boys are students' al een op zichzelf staande zin is. Bij de eerste zin kan dit niet, omdat het gedeelte 'who visited my birthday' essentieel is om de zin te begrijpen, want 'the man is my father' is niet echt een op zichzelf staande zin (which man?).

 
Je kunt soms in de plaats van who ook that gebruiken. Dat kan in dit geval alleen in de eerste zin. Je kunt namelijk alleen that gebruiken als er geen komma voor who in de zin staat (wat het geval is bij de tweede zin, hier kan je dus géén that gebruiken).
Grammar 5.6
Which als je verwijst naar dingen en dieren

This is the car which I bought in 2013.
His wedding, which was fantastic, ended with a big party in their house.


Ook hier kun je which veranderen in that, maar alleen als er géén komma voor de bijzin staat.
This is the car that I bought in 2013.


Slide 22 - Tekstslide

Hier kun je in de tweede zin weer komma's gebruiken omdat het deel 'his wedding ended with a big party in their house' al een op zichzelf staande zin is.
Grammar 5.6
ø betekent niks/leeg/ weglaten


als het geen onderwerp in de bijzin is
- Dit kan alleen als er een voornaamwoord achter staat!


- This is the car which I bought in 2013.
--> This is the car ø I bought in 2013. 


Emma is the girl ø  I told you about; 
Is that a computer? – No, it is the new television ø my parents bought

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What did you do with the money ________ your uncle gave you?
A
who
B
which
C
that
D
ø

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mr. Jones, _____ is a teacher, lives across the street.
A
who
B
which
C
that
D
ø

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Can you help the girl _________has lost her bag?
A
who
B
which
C
that
D
ø

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

You work! 
Answer the assignment on a sheet of paper



Who Which That Ø

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar adjective adverb 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

You work! 
Answer the assignment on a sheet of paper



comparisons 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check





Any questions?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

You work! 
Work on the Catch up and the Selftest of Unit 7


Finished? Catch up Unit 4: Grammar ex. 1,2,3&4 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TestWeek
Unit 4.1 hulpwerkwoorden
Unit 5: Vocab, Grammar + phrases
Unit 7: Vocab, Grammar

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Testweek tips for your classmates:

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies