In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
This lesson you are learning: - To write and to say different colors - To write and to say different clothes - You can say what you're wearing or what your friend is wearing
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Which clothes do you know? Weet jij al kledingstukken in het Engels?
Slide 4 - Woordweb
What are you wearing today?
Slide 5 - Open vraag
Which colours do you know in English
Slide 6 - Woordweb
Slide 7 - Tekstslide
Which colours are you wearing today?
Slide 8 - Open vraag
Wat is het Nederlandse woord voor blue ?
A
blauw
B
paars
C
zwart
D
oranje
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het Nederlandse woord voor pink ?
A
geel
B
groen
C
roze
D
rood
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het Nederlandse woord voor yellow ?
A
oranje
B
paars
C
bruin
D
geel
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het Nederlandse woord voor purple ?
A
oranje
B
paars
C
bruin
D
geel
Slide 12 - Quizvraag
What means 'bruin'?
Slide 13 - Open vraag
What means 'groen'?
Slide 14 - Open vraag
dress
boots
socks
pants
hat
Sleep de plaatjes naar het goede woord
Slide 15 - Sleepvraag
Doe het nog een keer
shoes
coat
skirt
shirt
mittens
Slide 16 - Sleepvraag
What words did you learn?
Slide 17 - Open vraag
Practice with an other person
Say:
I'am wearing a blue jeans or I'am wearing a red jacket or He is wearing green shoes or She is wearing a pink skirt