20-09-2023

Planning mh1g
- Newsround
- Grammar: to be
- Homework
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Planning mh1g
- Newsround
- Grammar: to be
- Homework

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Newsround

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

To Be (positief)
To Be = (te) zijn


Onderwerp
Werkwoord
Afkorting
Voorbeeld
I
Am
I'm
I am twelve. / I'm twelve.
He, She, It
Is
He's / She's / It's
He is eight. / He's eight.
You, We, They
Are
You're / We're / They're
We are friends. / We're friends.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To Be (ontkennend)
To Be = (te) zijn


Onderwerp
Werkwoord
Afkorting
Voorbeeld
I
Am not
I'm not
I am not angry. / I'm not angry.
He, She, It
is not
He's not / He isn't
She's not here. / She isn't here.
You, We, They
are not
You're not / You aren't
They're not nice. / They aren't nice.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To Be (vragend)
To Be = (te) zijn


Werkwoord
Onderwerp
Voorbeeld
Am
I
Am I your friend?
Is
he, she, it
Is she kind? Is he nice? Is it healthy?
Are
you, we, they
Are you there? Are they old? Are we almost home?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

My sisters (not / to be) friends with each other.
A
aren't
B
are not
C
isn't
D
am not

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Dad / to be) home tonight?
A
Am dad
B
Is dad
C
Are dad
D
Be dad

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juul and Tony (to be) friends.
A
Am
B
is
C
are
D
isn't

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Do ex. 3, 5, 6 - 9 of lesson 1.4
Finished?
Study the words of lesson 1.4 + expressions E


This is your homework for next class!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning (m)h1
- Check homework ex. 3, 5, 6 -9 of lesson 1.4
- Read Charlie & the Chocolate Factory
- Homework

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework for next class
- Study the words of lesson 1.4
- Study expressions E of unit 1

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2G
- Newsround
- Check homework ex. 8, 9, 10 of lesson 2.2
- Bespreken overhoring recap year 1
- Homework



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Newsround

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2
- Newsround
- Check homework ex. 8, 9, 10 of lesson 2.2
- Bespreken overhoring recap year 1
- Homework



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework next class
- Study words lesson 2.3 + C&D
- Study irregular verbs to be - to drive

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2F
- Read in your book for 20 minutes
- Do ex. 2, 3, 5, 7, 8 of 2.3 (last two exercises are done in pairs!)
Homework: finish the exercises and study words lesson 2.3 + expressions C&D

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H3C
- Newsround
- Check homework: ex. 6, 7, 8, 9 of lesson 1.4
- Grammar: relative pronouns

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Newsround

Slide 18 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Planning H3C
- Newsround
- Check homework: ex. 6, 7, 8, 9 of lesson 1.4
- Grammar: relative pronouns

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Relative pronouns verbindt zinnen met elkaar of geven extra informatie.
who
whom
whose
which
that

persoon 
persoon alleen na een voorzetsel
iets van iemand/bezittingen
Extra info/dieren/dingen
dieren/dingen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
1. Who
  •  je gebruikt who bij personen.
  • Voorbeeld:
The boy who works at the restaurant is nice.
The girls, who are best friends, are working together

Slide 21 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
1. Whom
  •  je gebruikt whom bij personen maar alleen na een voorzetsel!
  • voorzetsels: to, in, at, on, since, for, ago, by, etc.
  • Voorbeeld:
The man to whom she is talking is a singer.
The girl for whom he wrote this song, is unknown.

Slide 22 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
2. Whose
  •  je gebruikt whose om te zeggen dat iets van iemand is en bij bezittingen.
  • Voorbeeld:
Renate, whose job it is to clean the canteen, was not at work today.
I am looking for the girl whose car is blocking my front door.

Slide 23 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
3. which of 4. that
  •  je gebruikt which of that bij dieren en dingen.
  • Je gebruikt which als je de extra informatie kan weg laten:
- bijv. The hotel, which is expensive, was close to the beach.
        --> The hotel was close to the beach.             

Slide 24 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
 4. that
  •  je gebruikt that bij dieren en dingen.
  • Je gebruikt that als je de extra info nodig hebt 
- bijv. The cat that is on the chair is mine.
           The car that was stolen last month was found in a river.
             

Slide 25 - Tekstslide

grammatica invullen
Do ex. 2, 3, 4 of lesson 1.5
Finished?
Study the words of lessons 1.2 & 1.3 or prepare for the resit irregular verbs!

This is your homework for tomorrow!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies