voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp (vzv)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Oefenzin
De boekhandelaar heeft hem dat boek gisteren gegeven. 

Ontleedvolgorde (eerst in zinsdelen hakken):
pv - ow - wg of ng - lv - mw - bwb


Slide 6 - Tekstslide

Oefenzin
De boekhandelaar /heeft/ hem/ dat boek /gisteren/gegeven. 
pv = heeft
ow= de boekhandelaar
wg = heeft gegeven
lv= dat boek
mv= hem
bwb = gisteren


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wanneer geen voorzetselvoorwerp?
- Er is geen sprake van een voorzetselvoorwerp (vzv) als het begin van het zinsdeel een vast voorzetsel is en een plaats aangeeft.

Ik sta voor een gesloten deur (geen vzv, want plaats).

Slide 9 - Tekstslide

Is het zinsdeel tussen haakjes
een voorzetselvoorwerp?

Waarom zou je / aan jezelf/ twijfelen?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Wat is hier het vzv?
De oppas wachtte op haar oppaskinderen

Slide 11 - Open vraag

Wat is hier het vzv?

Ik houd van koekjes
A
houd
B
houd van
C
koekjes
D
van koekjes

Slide 12 - Quizvraag

Wat is hier het vzv?

Mijn moeder zit op die rode stoel
A
zit op
B
mijn moeder
C
op die rode stoel
D
die rode stoel

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Lezen
timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

Doelen
- Je weet wat de kenmerken en functies van het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling zijn in een zin.
- Je kan in een zin bepalen wat het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling zijn.
- Je kan bijzonderheden met het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling in een gegeven zin aanwijzen en uitleggen.
- Je kan zelf nieuwe voorbeelden vinden  of bedenken van zinnen met het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Huiswerk nakijken
blz. 151 - 153 oefening 1, 2, 3, 4, 6, 8, 9

Slide 23 - Tekstslide

Planning
- lezen
- herhalen voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling
- nakijken huiswerk
- herhalen paragraaf 27, 28 en 29
- huiswerk

Slide 24 - Tekstslide

Oefening 1

Slide 25 - Tekstslide

Oefening 2

Slide 26 - Tekstslide

Oefening 3

Slide 27 - Tekstslide

Oefening 6

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de oefenbladen 27, 28, 29, 36 en 37

Slide 29 - Tekstslide