Cours 2A 12 april

Waar waren we gebleven??
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Waar waren we gebleven??

Slide 1 - Tekstslide

Programme:
- Starter bijvoeglijk naamwoorden
- Extra uitleg bijv.naamwoorden
- Extra uitleg werkwoorden
- Hoe leer je woordjes? 
- Oefeningen maken grammaire/voca chapitre 2


Doel:
- ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is en hoe ik deze maak in het Frans
- ik weet hoe ik een regelmatig werkwoord op -er vervoeg
- ik weet hoe ik het beste Franse woorden kan leren

Slide 2 - Tekstslide

Mannelijke woorden:
Vrouwelijk woorden:

Slide 3 - Tekstslide

Noem zelfstandig naamwoorden die
te maken hebben met wonen/huis
uit de woordenlijsten
E en F van chapitre 2

Slide 4 - Woordweb

Bijvoeglijk naamwoord
Hoe zat het ook alweer? 

Le petit jardin
La petite cuisine
Les petits jardins
Les petites cuisines

Slide 5 - Tekstslide

Uitzonderingen: bon, beau nouveau, vieux 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe ziet dat er dan uit?
le bon repas            le beau jardin           le vieux jardin               le nouveau prof
la bonne glace       la belle cuisine        la vieille cuisine          la nouvelle fille
les bons repas       les beaux jardins    les vieux jardins          les nouveaux profs
les bonnes glace   les belles cuisines les vieilles cuisines  les nouvelles filles  

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf de zinnen over in je schrift en kies voor de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
1. La joli/jolie/jolis/jolies maison de Vince. 
2. Le grand/grande/grands/grandes cousin de Imane.
3. Charlotte a une petit/petite/petits/petites chambre.
4. Les chats de Sebas sont  noir/noire/noirs/noires.
5. Les cousines de Mohamed sont gentil/gentille/gentils/gentilles. 
6. Les cousins de Lotte sont allemand/allemande/allemands/allemandes
7. Le vieux/vieille/vieux/vieilles lapin de Dylan.
8. La nouveau/nouvelle/nouveaux/nouvelles voisine de Julia.

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoorden op -er
Regarder

je regarde
tu regardes
il/elle/on regarde
nous regardons
vous regardez
ils/elles regardent

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag!
Oefenen met:
werkwoorden 10 b  (p.143)
bijvoeglijk naamwoord 11 a+b (p.145)

Leren:
Woorden A, B, E en F (fn-nf)
Zinnen A, B, E en F (fn)

Slide 10 - Tekstslide