bijwoord

Nederlands

Grammatica Nederlandse taal
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Grammatica Nederlandse taal

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
  • Ik leer het bijwoord en voorzetsels. 

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsel
Voorzetsels: voorzetsels kunnen een tijd, plaats of reden aangeven.



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide


Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 5 - Quizvraag

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Vul
je
gegevens
maar
in
op
dat
papier.

Slide 6 - Sleepvraag

Zijn de rode, onderstreepte woorden werkwoord of voorzetsel? 
Werkwoord
Voorzetsel
Rust
maar
lekker
uit
tijdens
de
vakantie.

Slide 7 - Sleepvraag

Bijwoord

Geeft extra informatie:


over een werkwoord

- een ander bijwoord

- over een bijvoeglijk naamwoord

- de plaats

- de tijd

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoord

Hij loopt snel.

Het bijwoord is snel -> het zegt iets over het werkwoord lopen.

(Hoe loopt hij?)

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoord

Hij loopt heel snel.

het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord snel. (Hoe snel loopt  hij?)


Het is een ontzettend mooi huis!

Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over

het bijvoeglijk naamwoord mooi

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoord

's Morgens ga ik altijd naar de wc.

bijwoord is 's Morgens -> het zegt iets over de tijd

(wanneer)


Hier heb ik het gevonden!

Het bijwoord is hier -> het zegt iets over de plaats.

(waar?)

Slide 11 - Tekstslide

Een bijwoord kan iets over een een ander bijwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Sleep het bijwoord uit de zin. 
bijwoord
Ze 
komt
vrolijk
naar
het
feest.

Slide 13 - Sleepvraag

Zoek het bijwoord:
Gisteren had ik een feestje.
A
gisteren
B
had
C
een
D
feestje

Slide 14 - Quizvraag

Pak je leesboek weer, overleg met je schoudermaatje en zoek beide een zin waarvan je zeker weet dat er een bijwoord in staat!

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag
 Keuze:

Snappet - grammatica- doel 86

Slide 16 - Tekstslide