2F - 19-1-2024 - Unit 5 - les 42

Engels
Welcome 2F
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Engels
Welcome 2F

Slide 1 - Tekstslide

Unit 5 - Humour
Lesson 42
- Planning 2nd term
- Lesson Goals
- Grammar: plural - much/many - comparisons
- Reading practise
- Vocabulary practise
- Homework



Slide 2 - Tekstslide

Planning 2nd term
3 tests during the 2nd term

Friday 26 January - Reading
Monday 5 February   - Unit 4 & 5

Monday 4 March - Writing

Slide 3 - Tekstslide

Goals

  • Je weet hoe je woorden in het meervoud (plural) maakt in het Engels en je kunt dit ook zelf toepassen in een zin.
  • Je weet hoe je vergelijkingen (comparisons) maakt in het Engels en je kunt dit ook zelf toepassen in een zin.
  • Je weet hoe je much and many kunt gebruiken in het Engels en kunt dit ook zelf toepassen in een zin.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Grammar: Plural

Hoe zet je een woord in het
 Engels in het meervoud?

Slide 6 - Tekstslide

Plural

De meeste vormen eindigen in het meervoud op -s. Dus plak een -s achter het hele ww.

parent - parents
star - stars
friend - friends
Plural

Eindigen op -sis --> -es

watch - watches
dish - dishes

Slide 7 - Tekstslide

Plural

Eindigen op medeklinker + -y. De -y veranderd in i + es

lady - ladies
story - stories
Plural

Eindigen op medeklijnker + -o. --> oes

potato - potatoes
tornado - tornadoes

Slide 8 - Tekstslide

Plural

Eindigen op -f (klank). --> ves

life - lives
leaf - leaves
Plural

Onregelmatig. (leer deze!)

child - children
foot - feet
mouse - mice
sheep - sheep
tooth - teeth

Slide 9 - Tekstslide

Maak meervoud:
Day
A
Days
B
Daies
C
dayes

Slide 10 - Quizvraag

Maak meervoud:
Bus
A
Busses
B
Buss
C
Bussis

Slide 11 - Quizvraag

Maak meervoud:
Hobby
A
Hobbyes
B
hobbys
C
Hobbies

Slide 12 - Quizvraag

Maak meervoud:
photo
A
photoes
B
photos

Slide 13 - Quizvraag

Maak meervoud:
tomato
A
tomatoes
B
tomatos

Slide 14 - Quizvraag

Maak meervoud:
city
A
citys
B
cities

Slide 15 - Quizvraag

Maak meervoud:
wolf
A
Wolfes
B
Wolves

Slide 16 - Quizvraag

Maak meervoud:
Muis
A
mice
B
mouses
C
mousen
D
mouse's

Slide 17 - Quizvraag

Maak meervoud:
Box
A
Box
B
Boxis
C
Boxes
D
Boxs

Slide 18 - Quizvraag

GEEN 'S

Slide 19 - Tekstslide

Plural - dat begrijp ik wel!
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Much or many?

Slide 21 - Tekstslide

Veel
  • much
  • many

Slide 22 - Tekstslide

Which one should you use?

Many --> voor telbare woorden

Much --> voor ontelbare woorden


Slide 23 - Tekstslide

Een woord is telbaar wanneer:
  1. je het kunt tellen (duh!),
    three cats, maar niet three moneys
  2. je er a of an voor kunt zetten
    a cat, maar niet  a money
  3. het een meervoud heeft.
    cat - cats  maar niet money-moneys

Slide 24 - Tekstslide

Telbaar
Ontelbaar
Euros
A loaf of bread
Money
Bread
People
a cup of coffee
book
sand
Telephone
information
hour
egg
milk
Time
food
dog
air
coffee

Slide 25 - Sleepvraag

Much or many?
coffee
A
much
B
many

Slide 26 - Quizvraag

Much or many?
children
A
much
B
many

Slide 27 - Quizvraag

Much or many?
food
A
much
B
many

Slide 28 - Quizvraag

Much or many?
tomatoes
A
much
B
many

Slide 29 - Quizvraag

Much or many?
secrets
A
much
B
many

Slide 30 - Quizvraag

Much or many?
sugar
A
much
B
many

Slide 31 - Quizvraag

much and many ... a piece of cake!
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Comparatives and superlatives
(= vergelijkende en overtreffende trap)

Slide 33 - Tekstslide

Unit 5 - Humour
Make exercises 4, 5, 6, 7 and 8 (pp.53-55)

Check exercises 4, 5, 6, 7 and 8
timer
10:00

Slide 34 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
old
older
oldest

Slide 35 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
expensive
more expensive
most expensive

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

LET OP: 
Bij vergelijken schrijf je than met een a! (then met een e gaat over tijd) 

Als je met more / most werkt verandert het bijvoeglijk naamwoord niet. 
Dus: hot / hotter 
Maar NIET more expensiver / the most expensivest 

Slide 38 - Tekstslide

Comparatives:
French is ...(difficult) than English.
A
difficulter
B
more difficult
C
more difficulter
D
most difficultest

Slide 39 - Quizvraag

Superlatives:
This is the ......... film I have ever seen.
A
scarier
B
more scary
C
most scary
D
scariest

Slide 40 - Quizvraag

Comparatives:
My friend is ...(intelligent) than I am .
A
intelligenter
B
more intelligenter
C
more intelligent
D
most intelligent

Slide 41 - Quizvraag

Which comparative or superlative?
This place is ________ than a freezer.
A
colder
B
coldest
C
more cold
D
most cold

Slide 42 - Quizvraag

Which comparative or superlative?
We climbed _______ than they did.
A
higher
B
highest
C
more high
D
most high

Slide 43 - Quizvraag

Which comparative or superlative?
Their team is _____ at soccer then we are.
A
better
B
best
C
more good
D
most good

Slide 44 - Quizvraag

Which comparative or superlative?
This math test is ________ test I have ever taken.
A
more difficult
B
most difficult
C
the difficultest
D
the most difficult

Slide 45 - Quizvraag

Which comparative or superlative?
He carried the glass statue ________ out of anyone there.
A
more carefully
B
the most carefully
C
carefullier
D
the carefulliest

Slide 46 - Quizvraag

Comparisons - I can do it!
😒🙁😐🙂😃

Slide 47 - Poll

Unit 5 - Humour
Make exercises 9, 10, 11 and 12 (p.56-58)



Check exercises 9, 10, 11 and 12
timer
10:00

Slide 48 - Tekstslide

Unit 5 - Humour

Slide 49 - Tekstslide

Unit 5 - Humour
Next class on Monday 22 January

Homework:
Bring your book B and your iPad (with a full battery)




Slide 50 - Tekstslide