les 1 oefenen

les 1 oefenen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

les 1 oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de drie machten van de trias politica?
A
Wetgevende macht, uitvoerende macht, bestuurlijke macht
B
Wetgevende macht, uitvoerende macht, rechterlijke macht
C
Wetgevende macht, uitvoerende macht, juridische macht
D
Wetgevende macht, uitvoerende macht, controlerende macht

Slide 2 - Quizvraag

Welke macht maakt wetten in het kader van de trias politica?
A
Rechterlijke macht
B
Wetgevende macht
C
Controlerende macht
D
Uitvoerende macht

Slide 3 - Quizvraag

Welke macht voert de wetten uit in het kader van de trias politica?
A
Bestuurlijke macht
B
Wetgevende macht
C
Uitvoerende macht
D
Rechterlijke macht

Slide 4 - Quizvraag

Welke macht interpreteert de wetten in het kader van de trias politica?
A
Rechterlijke macht
B
Wetgevende macht
C
Uitvoerende macht
D
Juridische macht

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het doel van de trias politica?
A
Machtsmisbruik voorkomen en de rechtsstaat waarborgen
B
Machtsverspreiding stimuleren en de monarchie handhaven
C
Machtsverdeling belemmeren en de democratie ondermijnen
D
Machtsconcentratie bevorderen en de dictatuur invoeren

Slide 6 - Quizvraag

Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Rechterlijke macht
Trias Politica
Parlement
Regering
Rechters

Slide 7 - Sleepvraag

Welke politieke theorie wordt geassocieerd met Montesquieu?
A
Anarchie
B
Communisme
C
Scheiding der Machten
D
Absolutisme

Slide 8 - Quizvraag

Wat was de nationaliteit van Montesquieu?
A
Duits
B
Frans
C
Engels
D
Nederlands

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn klassieke grondrechten?
A
Grondrechten die beschermen tegen de overheid
B
Grondrechten die alleen gelden voor minderheden
C
Grondrechten die beschermen tegen burgers
D
Grondrechten die alleen gelden voor mannen

Slide 10 - Quizvraag

Sociale grondrechten zijn afdwingbaar bij de rechter.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

klassieke of sociale grondrechten?

Vrijheid van meningsuiting
A
Klassieke grondrechten
B
Sociale grondrechten

Slide 12 - Quizvraag

klassieke of sociale grondrechten?

Recht op werkgelegenheid
A
Klassieke grondrechten
B
Sociale grondrechten

Slide 13 - Quizvraag


In 1983 werden sociale grondrechten aan de Nederlandse Grondwet toegevoegd.

Waarom werden er sociale grondrechten toegevoegd?
A
om de ontzuiling in Nederland door wetgeving te bevorderen
B
om de verzuiling in Nederland door wetgeving te beschermen
C
voor het behoud van democratische vrijheden van de burgers
D
voor het vergroten van het welzijn van de Nederlandse burgers

Slide 14 - Quizvraag

Wat is absolutisme?
A
Een politiek systeem zonder enige vorm van macht.
B
Een politiek systeem waarbij de vorst absolute macht heeft.
C
Een politiek systeem waarbij de religie absolute macht heeft.
D
Een politiek systeem waarbij het volk absolute macht heeft.

Slide 15 - Quizvraag

Welke macht in de Nederlandse politiek houdt toezicht op de regering?
A
De gemeenteraad
B
De Tweede Kamer
C
De Raad van State
D
De Eerste Kamer

Slide 16 - Quizvraag

Welke macht beslist dat de maximumstraffen voor misdrijven omhooggaan?
A
De wetgevende macht.
B
De uitvoerende macht.
C
De rechterlijke macht.
D
Volgens de ‘checks and balances’: de wetgevende en rechterlijke macht.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het doel van het legaliteitsbeginsel?
A
Rechtszekerheid waarborgen en machtsmisbruik voorkomen.
B
Rechtsongelijkheid bevorderen en willekeur toestaan.
C
Vertrouwelijkheid van persoonsgegevens beschermen.
D
Juridische procedures versnellen en kosten verlagen.

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent het legaliteitsbeginsel in de rechtsstaat?
A
Dat individuen altijd boven de wet staan.
B
Dat de overheid alleen mag handelen op basis van wetten.
C
Dat de overheid vrij is om willekeurige beslissingen te nemen.
D
Dat de rechter geen rol speelt in het rechtssysteem.

Slide 19 - Quizvraag

Welke van de volgende situaties voldoet aan het legaliteitsbeginsel?
A
Een burger wordt veroordeeld zonder dat er sprake is van een specifieke wet die het gedrag verbiedt.
B
Een burger wordt veroordeeld op basis van een wet die pas na het handelen is ingevoerd.
C
Een burger wordt alleen veroordeeld voor gedrag dat op het moment van handelen strafbaar was volgens de wet.
D
Een burger wordt veroordeeld op basis van een wet waarvan de inhoud geheim is.

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent 'ne bis in idem' in het Nederlands?
A
Altijd twee keer
B
Niet twee keer voor hetzelfde
C
Niet meer dan één keer
D
Twee keer voor hetzelfde

Slide 21 - Quizvraag

Waar vindt het beginsel 'ne bis in idem' toepassing?
A
Strafrecht
B
Arbeidsrecht
C
Bestuursrecht
D
Civiel recht

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent 'verbod op analogie'?
A
Het verbieden van het gebruik van vergelijkbare situaties.
B
Het verbieden van het gebruik van analoge klokken.
C
Het verbieden van het gebruik van analoge apparaten.
D
Het verbieden van het gebruik van analoge fotografie.

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het doel van het 'verbod op analogie'?
A
Om het gebruik van analoge media te verminderen.
B
Om creativiteit in de taal te bevorderen.
C
Om gelijke rechten voor iedereen te waarborgen.
D
Om rechterlijke beslissingen objectief te houden.

Slide 24 - Quizvraag

wat valt NIET onder het legaliteitsbeginsel?
A
de rechter mag geen hogere straf opleggen dan in de wet staat
B
ne bis in idem-regel
C
iets is alleen strafbaar als het in de wet staat
D
bij een grondwet stemming is er 2/3 meerderheid nodig

Slide 25 - Quizvraag