In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord
Slide 1 - Quizvraag
Leesvaardigheid
De kracht van de herhaling
Slide 2 - Tekstslide
Doel:
Herhalen alle stof van lezen blok 1 en 2.
Slide 3 - Tekstslide
Weet je het nog?
inleiding, kern, slot, tussenkopje, deelonderwerp
Slide 4 - Tekstslide
Wat zijn de tekstdoelen die je nog weet?
Slide 5 - Woordweb
noem tekstvormen die bij een uiteenzettende tekst horen
Slide 6 - Woordweb
Hoe noem je het eerste deel van een tekst?
A
Kern
B
Middenstuk
C
Slot
D
Inleiding
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de opbouw van een tekst?
A
Inleiding en kern
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Kern en slot
D
Inleiding en slot
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een tussenkopje?
A
Een alinea
B
Een titel van een alinea
C
De titel
D
De bron
Slide 9 - Quizvraag
Wat is NIET waar? Een alinea....
A
..begint altijd op een nieuwe regel.
B
....springt soms bij de eerste regel een beetje in.
C
......gaat over een deel van het onderwerp.
D
.....heeft altijd een tussenkopje.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een deelonderwerp?
A
Een onderwerp van een tekst
B
De titel
C
Een onderwerp van een alinea
D
De schrijver van een tekst
Slide 11 - Quizvraag
Wat kun je NIET vinden in het slot?
A
een samenvatting
B
een anekdote
C
een conclusie
D
dat je naar de toekomst kijkt
Slide 12 - Quizvraag
Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?
Slide 13 - Open vraag
Theorie (hoofdgedachte)
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
Zo vind je een hoofdgedachte: 1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt? Antwoord in één zin.
Slide 14 - Tekstslide
Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord
Slide 15 - Quizvraag
Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot
Slide 16 - Quizvraag
Oefenen met tekst
Slide 17 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding
Wat is het onderwerp?
Slide 18 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding
Geeft de afbeelding voldoende informatie als je mee wilt doen?
Slide 19 - Tekstslide
Lees de tekst
Opdracht: Lees de tekst.
Slide 20 - Tekstslide
Wat is de kernzin van alinea 1?
Antwoord
Op 5 juli zal Wild in the Streets gehouden worden.
Slide 21 - Tekstslide
Wat is de kernzin van alinea 2?
Antwoord
Schoenenfabrikant Emerica vraagt dit jaar speciaal aandacht voor Skatepark Amsterdam.
Slide 22 - Tekstslide
Waarom vraagt Emerica speciaal aandacht voor Skatepark Amsterdam?
Antwoord
Gemeente Amsterdam wil het enige indoorskatepark in Amsterdam sluiten.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord
Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.
Slide 24 - Tekstslide
Uitleg hoofd- en bijzaken
Hoofdzaak = belangrijkste informatie (kernzinnen)
Bijzaak = minder belangrijk (voorbeeld, uitleg om de tekst beter te begrijpen of om de tekst leuker te maken)
Kernzinnen zijn de belangrijkste zinnen van een alinea. Vaak is het de eerste of laatste zin.
De andere zinnen zijn bijzaken: ze geven uitleg of voorbeelden.
Slide 25 - Tekstslide
Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst
Slide 26 - Quizvraag
Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken
Slide 27 - Quizvraag
HOOFDZAKEN
1. De belangrijkste informatie in een tekst (de rest is bijzaak)
2. hoofdzaken van een tekst lees je vaak in de inleiding, in het slot en de kernzinnen
Let op anders gedrukte woorden
Slide 28 - Tekstslide
Kernzin
= hoofdzaak van een alinea
= meestal 1e of laatste zin van de alinea
= soms is het de 2e zin van de alinea, dan geeft de zin ervoor het verband met de vorige alinea's aan: Er is nog een manier om ....
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Wat is de tekstvorm van deze tekst?
Slide 31 - Open vraag
Voedselvergiftiging (tekst 5)
'Wanneer er in de keuken niet hygiënisch gewerkt wordt, kunnen er bacteriën in het eten komen. Denk bijvoorbeeld aan vieze vaatdoekjes op het aanrecht of het niet goed wassen van de handen voor je gaat koken.'
Wat is de belangrijkste informatie?
Slide 32 - Tekstslide
Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan
Slide 33 - Quizvraag
Voedselvergiftiging (tekst 5)
'Wanneer er in de keuken niet hygiënisch gewerkt wordt, kunnen er bacteriën in het eten komen. Denk bijvoorbeeld aan vieze vaatdoekjes op het aanrecht of het niet goed wassen van de handen voor je gaat koken.'
Slide 34 - Tekstslide
Voedselvergiftiging (tekst 5)
Kernzin: 'Wanneer er in de keuken niet hygiënisch gewerkt wordt, kunnen er bacteriën in het eten komen.
Bijzaken (voorbeeld): Denk bijvoorbeeld aan vieze vaatdoekjes op het aanrecht of het niet goed wassen van de handen voor je gaat koken.'
Slide 35 - Tekstslide
Huiswerk voor de volgende les
Maken 3.14 opdracht 1 blz 138 van je boek.
Maken in online schrift, maak er een nieuwe pagina in voor lezen zodat je het straks nog terug kunt vinden voor de toets.