herhaling bl 1-2 2m 190121

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 1 - Quizvraag

Leesvaardigheid
De kracht van de herhaling

Slide 2 - Tekstslide

Doel:

Herhalen alle stof van lezen blok 1 en 2.

Slide 3 - Tekstslide

Weet je het nog?
inleiding, kern, slot, tussenkopje, deelonderwerp

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de tekstdoelen
die je nog weet?

Slide 5 - Woordweb

noem tekstvormen
die bij een uiteenzettende
tekst horen

Slide 6 - Woordweb

Hoe noem je het eerste deel van een tekst?
A
Kern
B
Middenstuk
C
Slot
D
Inleiding

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de opbouw van een tekst?
A
Inleiding en kern
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Kern en slot
D
Inleiding en slot

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een tussenkopje?
A
Een alinea
B
Een titel van een alinea
C
De titel
D
De bron

Slide 9 - Quizvraag

Wat is NIET waar?
Een alinea....
A
..begint altijd op een nieuwe regel.
B
....springt soms bij de eerste regel een beetje in.
C
......gaat over een deel van het onderwerp.
D
.....heeft altijd een tussenkopje.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp?
A
Een onderwerp van een tekst
B
De titel
C
Een onderwerp van een alinea
D
De schrijver van een tekst

Slide 11 - Quizvraag

Wat kun je NIET vinden in het slot?
A
een samenvatting
B
een anekdote
C
een conclusie
D
dat je naar de toekomst kijkt

Slide 12 - Quizvraag

Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?

Slide 13 - Open vraag

Theorie (hoofdgedachte)
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt? Antwoord in één zin. 


Slide 14 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 15 - Quizvraag

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot

Slide 16 - Quizvraag

Oefenen met tekst

Slide 17 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding

Wat is het onderwerp?

Slide 18 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding

Geeft de afbeelding voldoende informatie als je mee wilt doen?

Slide 19 - Tekstslide

Lees de tekst
Opdracht: Lees de tekst.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is de kernzin van alinea 1?
Antwoord
Op 5 juli zal Wild in the Streets gehouden worden.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de kernzin van alinea 2?
Antwoord
Schoenenfabrikant Emerica vraagt dit jaar speciaal aandacht voor Skatepark Amsterdam.

Slide 22 - Tekstslide

Waarom vraagt Emerica speciaal aandacht voor Skatepark Amsterdam?
Antwoord
Gemeente Amsterdam wil het enige indoorskatepark in Amsterdam sluiten.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord

Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.

Slide 24 - Tekstslide

Uitleg hoofd- en bijzaken
Hoofdzaak = belangrijkste informatie (kernzinnen)
Bijzaak = minder belangrijk (voorbeeld, uitleg om de tekst beter te begrijpen of om de tekst leuker te maken)

Kernzinnen zijn de belangrijkste zinnen van een alinea. Vaak is het de eerste of laatste zin
De andere zinnen zijn bijzaken: ze geven uitleg of voorbeelden.

Slide 25 - Tekstslide

Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst

Slide 26 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 27 - Quizvraag

HOOFDZAKEN
1. De belangrijkste informatie in een tekst (de rest is bijzaak)
2. hoofdzaken van een tekst lees je vaak in de inleiding, in het slot en de kernzinnen
Let op anders gedrukte woorden

Slide 28 - Tekstslide

Kernzin
= hoofdzaak van een alinea 
= meestal 1e of laatste zin van de alinea
= soms is het de 2e zin van de alinea, dan geeft de zin ervoor het verband met de vorige alinea's aan: Er is nog een manier om ....

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Wat is de tekstvorm van deze tekst?

Slide 31 - Open vraag

Voedselvergiftiging (tekst 5)
'Wanneer er in de keuken niet hygiënisch gewerkt wordt, kunnen er bacteriën in het eten komen. Denk bijvoorbeeld aan vieze vaatdoekjes op het aanrecht of het niet goed wassen van de handen voor je gaat koken.'
Wat is de belangrijkste informatie?

Slide 32 - Tekstslide

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 33 - Quizvraag

Voedselvergiftiging (tekst 5)
'Wanneer er in de keuken niet hygiënisch gewerkt wordt, kunnen er bacteriën in het eten komen. Denk bijvoorbeeld aan vieze vaatdoekjes op het aanrecht of het niet goed wassen van de handen voor je gaat koken.'

Slide 34 - Tekstslide

Voedselvergiftiging (tekst 5)
Kernzin: 'Wanneer er in de keuken niet hygiënisch gewerkt wordt, kunnen er bacteriën in het eten komen
Bijzaken (voorbeeld): Denk bijvoorbeeld aan vieze vaatdoekjes op het aanrecht of het niet goed wassen van de handen voor je gaat koken.'

Slide 35 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les
Maken 3.14 opdracht 1 blz 138 van je boek.
Maken in online schrift, maak er een nieuwe pagina in voor lezen zodat je het straks nog terug kunt vinden voor de toets.

Slide 36 - Tekstslide