In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom in de les
Vandaag:
terugblik
lesdoelen §4.4
instructie §4.4
Maken opdrachten
Afsluiten les
§4.4 Kracht en snelheidsverandering
Slide 1 - Tekstslide
Huiswerk gemaakt?
Slide 2 - Tekstslide
Vragen §4.3
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Opgave 38
Slide 5 - Tekstslide
Opgave 38
Slide 6 - Tekstslide
Stopafstand = reactieafstand - remweg
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
a) reactietijd = ............s
b) reactieafstand = ............... m
c) stopafstand = ............. m
1,0
4,7
23
0,7
16,8
64,8
71
Slide 8 - Sleepvraag
Als iets arbeid verricht dan moet er
A
een afstand worden afgelegd
B
een kracht zijn
C
een kracht zijn en een afstand worden afgelegd
D
een sterke kerel zijn
Slide 9 - Quizvraag
Je leert ...
uitleggen hoe je een stoot krijgt;
een stoot uitrekenen;
uitleggen hoe de massa de snelheidsverandering na een stoot beïnvloed;
werken met de formule voor stoot en beweging.
Slide 10 - Tekstslide
§4.4 Kracht en snelheidsverandering
De knuppel van de slagman
raakt de bal maar heel kort.
Waarom verlaat de bal de knuppel
toch met zo'n hoge snelheid?
Slide 11 - Tekstslide
Wat heb je nodig om een grote snelheid te krijgen?
Slide 12 - Woordweb
Een tijdje kracht zetten
Snelheid kun je vergroten door een grotere kracht uit te oefenen of kracht gedurende een lange tijd uit te oefenen.
1223 km/h
Slide 13 - Tekstslide
Een tijdje kracht zetten
De combinatie van kracht en de tijdwaarin de kracht wordt uitgeoefend noemen we: STOOT
Slide 14 - Tekstslide
Een tijdje kracht zetten
stoot = stoot in newtonseconde (Ns)
F = kracht in Newton (N)
t = tijd in seconde (s)
stoot=F⋅t
Slide 15 - Tekstslide
Stoot waarbij bewegingsenergie stijgt
Stoot waarbij bewegingsenergie daalt
Slide 16 - Tekstslide
stoot ≠ arbeid
Je oefent een kracht gedurende een tijd uit.
Dit resulteert in stoot.
Je oefent een kracht over een afstand uit.
Dit resulteert in arbeid.
W=F⋅s
stoot=F⋅t
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen Arbeid en Stoot?
A
Arbeid gaat over snelheid en stoot over krachten
B
Arbeid gaat over energie en stoot niet
C
Arbeid gaat over kracht en verplaatsing en stoot gaat over kracht en tijd
D
Arbeid en stoot zijn hetzelfde
Slide 18 - Quizvraag
Snelheid
Kracht
Massa
Tijd
F
t
m
v
Slide 19 - Sleepvraag
Snelheid
Kracht
Massa
Tijd
Stoot
m/s
s
N
kg
Ns
Slide 20 - Sleepvraag
Even oefenen
Frits slaat met een gemiddelde kracht van 1.500 N tegen een boksbal. Met een video-opname is te zien dat hij de bal slechts 0,075 s raakt.
Bereken de stoot die Frits uitoefent.
Slide 21 - Tekstslide
Antwoord
G: F = 1.500 N, t = 0,075 s
G: stoot = ? Ns
F:
B:
A: De stoot is 112,5 Ns
stoot=F⋅t
stoot=F⋅t=1500⋅0,075=112,5
Slide 22 - Tekstslide
Verandering van snelheid
Grotere stoot zorgt voor grotere snelheid voorwerp.
Grotere massa, grotere stoot nodig om dezelfde snelheid te krijgen.
Slide 23 - Tekstslide
Verandering van snelheid
De snelheidsverandering door de stoot, is afhankelijk van de massa van het voorwerp.
Slide 24 - Tekstslide
Verandering van snelheid
F = kracht in Newton (N)
t = tijd in seconde (s)
m = massa in kilogram (kg)
v = snelheid in meters per seconde (m/s)
F⋅t=m⋅v
Slide 25 - Tekstslide
Even oefenen
Frits slaat met een gemiddelde kracht van 1.500 N tegen een boksbal. Met een video-opname is te zien dat hij de bal slechts 0,075 s raakt.
De massa van de boksbal is 40 kg.
Bereken de snelheid die de boksbal krijgt
na de stoot.
Slide 26 - Tekstslide
Antwoord
G: F = 1.500 N, t = 0,075 s, m = 40 kg
G: v = ? m/s
F:
B:
A: De snelheid van de bal na de stoot is 2,81 m/s
F⋅t=m⋅v
1500⋅0,075=40⋅v
401500⋅0,075=v=2,81
Slide 27 - Tekstslide
Een trein van 70000 kg rijdt met een motorkracht van 35 kN bij een station weg. Na 1 minuut is de trein op zijn eindsnelheid. Bereken de eindsnelheid van de trein.
Slide 28 - Open vraag
Antwoord
G: F = 35 kN = 35.000 N, t = 1 min = 60 s, m = 70.000 kg
G: v = ? m/s
F:
B:
A: De eindsnelheid van de trein is 30 m/s
F⋅t=m⋅v
35000⋅60=70000⋅v
7000035000⋅60=v=30
Slide 29 - Tekstslide
Even oefenen
Hannah slaat met een gemiddelde kracht van 1.000 N tegen een boksbal. De boksbal heeft na de stoot een snelheid van 1,8 m/s.
De massa van de boksbal is 40 kg.
Bereken de tijd dat de boksbal wordt geraakt.
Slide 30 - Tekstslide
Antwoord
G: F = 1.000 N, v = 1,8 m/s, m = 40 kg
G: t = ? s
F:
B:
A: De tijd dat de boksbal wordt geraakt is 0,072 s.
F⋅t=m⋅v
1000⋅t=40⋅1,8
t=100040⋅1,8=0,072
Slide 31 - Tekstslide
Juist of onjuist. Hoe hoger de stoot hoe hoger de snelheid van een object kan worden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 32 - Quizvraag
Een voorwerp met een grotere massa veroorzaakt ook een grotere stoot.
A
juist
B
onjuist
Slide 33 - Quizvraag
Kracht en snelheidsverandering
De knuppel van de slagman
raakt de bal maar heel kort.
Waarom verlaat de bal de knuppel
toch met zo'n hoge snelheid?
Slide 34 - Tekstslide
Aan de slag!
Lezen §4.4 uit je boek
Maak:
- route groen
- route blauw
of
- route paars
Zs
timer
5:00
Slide 35 - Tekstslide
Aan de slag!
Lezen §4.4 uit je boek
Maak:
- route groen
- route blauw
of
- route paars
Zf
Slide 36 - Tekstslide
Wat weet je al???
Slide 37 - Tekstslide
De formule van stoot is
A
= m*a
B
= F*t
C
= m*g
D
= F*s
Slide 38 - Quizvraag
F = 15 N t = 3 minuten Bereken de stoot
A
45 Ns
B
0.083Ns
C
2700 Ns
D
12 Ns
Slide 39 - Quizvraag
De trein wordt geremd met een kracht van 40 kN. Bereken de stoot.
De trein wordt geremd met een kracht van 40kN Bereken de stoot.
Slide 40 - Open vraag
Stoot is hetzelfde als bewegingsenergie.
A
juist
B
onjuist
Slide 41 - Quizvraag
Bij een botsing rijdt een auto met 50 km/h tegen een boom. De massa van de auto is 1200 kg. De kreukelzone van de auto is 1,2 m. Hoe groot is de stoot? Geef een berekening en vermeld het juiste antwoord( 1 decimaal) + eenheid.
Slide 42 - Open vraag
Als je een zware en een lichte bowlingbal een gelijke stoot geeft. Welke bal krijgt meer snelheid?
A
De lichte bal
B
De zware bal
Slide 43 - Quizvraag
Je kunt...
de lengte van de stopafstand uitrekenen;
de botskracht uitrekenen en uitleggen hoe je die kunt verkleinen;
vijf veiligheidsmaatregelen in een auto noemen en uitleggen hoe ze werken.