Verschil formeel en informeel taalgebruik

spreken en schrijven
formele en informele taal
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

spreken en schrijven
formele en informele taal

Slide 1 - Tekstslide







Bijvoorbeeld:
- brief naar de gemeente
- email naar de huisarts

Slide 2 - Tekstslide

Wat is formele taal?
 

Formele taal is taal die je gebruikt in serieuze situaties. Het is een beetje ‘stijf’. Je gebruikt het als je contact hebt met mensen die je niet zo goed kent of met mensen die belangrijk zijn.


Slide 3 - Tekstslide







Bijvoorbeeld:
- Email naar een vriend
- Uitnodiging aan je tante

Slide 4 - Tekstslide

Wat is informele taal?
Informele taal is taal die je gebruikt in minder serieuze situaties. Het is ‘losser’. Je gebruikt het als je praat met je vader of moeder of als je een berichtje schrijft naar een vriend of een klasgenoot. 
  • Let op: informeel betekent niet dat je meer fouten mag maken. Je gebruikt alleen wat eenvoudigere woorden, die lijken op de taal die je spreekt.


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Formele taal
  • Je spreekt iemand aan met 'u' en 'mevrouw' of 'meneer.
  • Je kent de persoon niet of niet zo goed. 
  • Je gebruikt nette woorden en schrijft in hele zinnen

Informele taal
  • Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'
  • Je kent de persoon goed, zoals vrienden of ouders.
  • Je schrijft in hele zinnen, maar gebruikt misschien wat minder nette woorden

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Voorbeelden

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer gebruik je formele taal?
A
aan je eigen keukentafel
B
aan de telefoon met je vrienden
C
tijdens een sollicitatiegesprek
D
Tijdens de pauzes van school

Slide 10 - Quizvraag

Bij welk van deze vier gebruik je
'formele taal'?
A
een docent
B
je ouders
C
je klasgenoot
D
een oude mevrouw of meneer

Slide 11 - Quizvraag

Een voorbeeld van formeel taalgebruik is:
A
Hey man,
B
Hoi Sjonnie,
C
Beste meneer/mevrouw,
D
Hey, alles goed?

Slide 12 - Quizvraag

Bij welk van deze drie gebruik je 'informele taal' ?
A
je vriend of vriendin
B
je docent
C
de directrice van de school
D
een oude heer die je iets vraagt

Slide 13 - Quizvraag

Yo , ik ben ziek en ik zie wel wanneer ik weer langs kom.
A
Formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 14 - Quizvraag

Kunt u mij informatie opsturen over het werk van de dierenambulance?
A
Informeel taalgebruik
B
Formeel taalgebruik

Slide 15 - Quizvraag

Hoe vaak moet ik het nog zeggen: mondkapje op !!!
A
Informeel taalgebruik
B
Formeel taalgebruik

Slide 16 - Quizvraag

Wij verzoeken u het afval in de speciale bakken te gooien.
A
Informeel taalgebruik
B
Formeel taalgebruik

Slide 17 - Quizvraag