Werkwoordspelling
1 / 13
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
In welke tijd staat de zin:
Wij verwachten dat de trein op tijd arriveert.
Wij verwachten dat de trein op tijd arriveert.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 2 - Quizvraag
In welke tijd staat de zin:
De jongens wachtten op elkaar.
De jongens wachtten op elkaar.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 3 - Quizvraag
Wat weet je over de pv tt?
Slide 4 - Woordweb
Wat weet je over de pv vt?
Slide 5 - Woordweb
Schrijf zoveel mogelijk voltooid deelwoorden op.
Slide 6 - Woordweb
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde
Slide 7 - Quizvraag
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 8 - Quizvraag
Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 9 - Quizvraag
Kies het juiste werkwoord:
"Het vliegtuig ..."
"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant
Slide 10 - Quizvraag
Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte
Slide 11 - Quizvraag
(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt
Slide 12 - Quizvraag
Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind
