In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.
Ik kan opzoeken of iets een de- of een het-woord is.
Ik kan de woorden deze, die, dit en dat op de juiste manier gebruiken.
Maak in een groepje van twee de startopdracht op blz. 30.
hier daar
de- woord (m/v):deze die
het-woord (o): dit dat
meervoud: deze die
Maken: opdracht 1, 2, 4, 5 blz. 30 en 31
Klaar? Lees je boek.
Heb je een vraag? Lees de opdracht en
tekst nog eens goed door. Kom je er echt niet uit? Hand omhoog.
Datum:
Maken:
opdracht 1 t/m 6 blz. 30-31
Leren:
aant. bij blz. 30
... werken we optimaal en ongestoord. (2xO)