V2 - K8 E: Grammatik Modalverben: Stunde 1 und 2

V2 - Woche 23 - Stunde 2
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

V2 - Woche 23 - Stunde 2

Slide 1 - Tekstslide

Aan het begin van de les
1. Zoek (rustig) je plekje op. 

2.Leg op de hoek van je tafel: 
  • Duits boek, (Neue Kontakte vwo 1-2 B)
  • Duits schrift, 
  • pen,
  • iPad




3. Absentie controle

Slide 2 - Tekstslide

Planung

Thema: Aussehen (K8)
  • Besprechen: Modalverben o.t.t.
  • Machen: Paragraf E: Aufgabe 19, 20, 21
  • Dann: 2, 6, 7 und 8


    Lernziele

    • Ik kan de modale werkwoorden (dürfen, können, müssen, wissen) in de tegenwoordige tijd gebruiken.

    • Ik ken de betekenis van de modale werkwoorden. 

      Slide 3 - Tekstslide

      Was sind Modalverben?

      Modalverben = modale werkwoorden


      • Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij. 

      • Een modaal werkwoord geeft een bepaalde houding ten opzichte van het andere werkwoord aan, zoals noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid, wenselijkheid en het ontbreken van noodzakelijkheid dan wel verplichting. Bijvoorbeeld:
             --> Wij kunnen een ijsje kopen.
             --> Jullie mogen in de zee zwemmen


      Slide 4 - Tekstslide

      die erste 4 Modalverben: betekenis
      • dürfen   (= mogen, toestemming hebben)
      • können (= kunnen)
      • müssen (= moeten als noodzaak)
      • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

      Slide 5 - Tekstslide

      Slide 6 - Tekstslide

      Slide 7 - Tekstslide

      Kenmerken Modalverben o.t.t.
      • Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen (ich, du, er/sie/es).

      • De uitgangen zijn (deels) onregelmatig en wijken dus af in vergelijk met de zwakke werkwoorden. Bij alle Modalverben krijgen de ich/er, sie, es vorm geen uitgang. 

      Je moet de vormen (ich, du er/sie/es) goed uit je hoofd leren!




      Slide 8 - Tekstslide

      Slide 9 - Tekstslide

      dürfen
      können
      müssen
      wissen
      sollen
      wollen
      mögen
      möchten
      mogen (toestemming hebben)
      kunnen
      moeten (noodzaak, het kan niet anders)
      weten
      moeten (wil van ander)
      willen
      leuk vinden, lusten
      willen (wens)

      Slide 10 - Sleepvraag


      Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
      A
      kannen
      B
      können
      C
      konnen
      D
      könnt

      Slide 11 - Quizvraag

      De stamklinker het werkwoord müssen verandert in het enkelvoud ook.

      Naar welke?
      timer
      0:30
      A
      a
      B
      u
      C
      i
      D
      e

      Slide 12 - Quizvraag


      (Wissen) ... du, wie spät es ist?
      timer
      0:30
      A
      wisst
      B
      weißt
      C
      weißst
      D
      wissen

      Slide 13 - Quizvraag

      Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
      timer
      0:30
      A
      könnst
      B
      kanst
      C
      kannst
      D
      kan

      Slide 14 - Quizvraag

      Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
      timer
      0:30
      A
      darf
      B
      darft
      C
      dürft
      D
      dürftet

      Slide 15 - Quizvraag

      Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
      timer
      0:30
      A
      mag
      B
      magt
      C
      mög
      D
      mögt

      Slide 16 - Quizvraag

      Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
      timer
      0:30
      A
      kannen
      B
      können
      C
      konnen
      D
      könnt

      Slide 17 - Quizvraag

      Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
      timer
      0:30
      A
      darf
      B
      darft
      C
      dürft
      D
      dürf

      Slide 18 - Quizvraag

      Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
      timer
      0:30
      A
      magt
      B
      mögt
      C
      mögen
      D
      mag

      Slide 19 - Quizvraag

      Grammatik: Die Modalverben o.t.t.
      Selbstständig machen: 
      • Was: Paragraf E: Aufgabe 20, 21, 23, 24, 26, 27, 28
      • Wie: Lies zuerst die Aufgabe und ergänze die Antworten
      • Hilfsmittel: gebruik het overzicht met de  werkwoordsvormen
      • Zeit: diese Stunde, nächste Stunde wiederholen
      • Fertig? = weektaak leren (study go / im Buch)
      1. K8 Lernliste B N-D (hele lijst)
      2. K8 Lernliste H D-N

      3. Grammatik: Modalverben o.t.t.

      Slide 20 - Tekstslide

      nächste Stunde

      • Weißt du es noch? Modalverben + haben, sein, werden
      • Sehen und Hören: Deutschlandlabor: Mode!
      • Grammatik: Abschließen und besprechen E: Grammatik 



      Blijf op je plek tot de docent aangeeft dat het lesuur voorbij is. 
      Schuif je stoel aan en laat het lokaal netjes achter. Danke! 

      Slide 21 - Tekstslide

      V2 - Woche 20 - Stunde 2

      Slide 22 - Tekstslide

      Aan het begin van de les
      1. Zoek (rustig) je plekje op. 

      2.Leg op de hoek van je tafel: 
      • Duits boek, (Neue Kontakte vwo 1-2 B)
      • Duits schrift, 
      • pen,
      • iPad




      3. Absentie controle

      Slide 23 - Tekstslide

      Planung

      Weißt du es noch? 
      • Betekenis Modalverben
      • Die Modalverben o.t.t. 

      Thema: Mode (K8)
      • Abschließen und besprechen: Paragraf E: Grammatik Aufgabe 20, 21, 23, 24, 26, 27, 28


        Lernziele

        • Je kunt de modale werkwoorden (dürfen, können, mögen, müssen, wollen, sollen, wissen, möchten)  in de tegenwoordige tijd gebruiken.

        • Je kent de betekenis van de modale werkwoorden. 

        Slide 24 - Tekstslide

        dürfen
        können
        müssen
        wissen
        sollen
        wollen
        mögen
        möchten
        mogen (toestemming hebben)
        kunnen
        moeten (noodzaak, het kan niet anders)
        weten
        moeten (wil van ander)
        willen
        leuk vinden, lusten
        willen (wens)

        Slide 25 - Sleepvraag

        die 8 Modalverben: betekenis
        • dürfen   (= mogen, toestemming hebben)
        • können (= kunnen)
        • mögen  (= lusten, leuk vinden, houden van)
        • müssen (= moeten als noodzaak)
        • sollen  (= moeten als wens van een ander, advies, bevel)
        • wollen  (= willen)
        • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
        • möchten (= zou graag willen)

        Slide 26 - Tekstslide

        Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
        (ik kan) gut schwimmen
        timer
        0:30

        Slide 27 - Open vraag

        Kann ich kommen?
        Diese Woche ................... ..... (kun jij) leider nicht kommen.
        timer
        0:30

        Slide 28 - Open vraag

        Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... ............. (lust ik)
        am liebsten, aber ohne Sahne
        timer
        0:30

        Slide 29 - Open vraag

        Darf ich nach Hause? Nein, ......... ............. (jij mag)
        noch nicht nach Hause.
        Die Arbeit ist noch nicht fertig
        timer
        0:30

        Slide 30 - Open vraag

        Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
        (kunnen jullie) nicht helfen. Danke.
        timer
        0:30

        Slide 31 - Open vraag

        Grammatik: Die Modalverben o.t.t.
        Selbstständig: 
        • Was: machen Paragraf E: Aufgabe 20, 21, 23, 24, 26, 27, 28
        • Wie: Lies zuerst die Aufgabe und ergänze die Antworten
        • Hilfsmittel: gebruik het overzicht met de  werkwoordsvormen
        • Zeit: diese Stunde, nächste Stunde wiederholen
        • Fertig? = weektaak leren (study go / im Buch)
        1. K8 Lernliste B N-D (hele lijst)
        2. K8 Lernliste H D-N

        3. Grammatik: Modalverben o.t.t.

        Slide 32 - Tekstslide

        Grammatik - Besprechen 
        Nakijken: Kijk je antwoorden na en verbeter fouten met een andere kleur pen.
                            Steek je hand op als je en vraag hebt.

        Wat gaat goed?

        Wat vind je nog lastig?

        Slide 33 - Tekstslide

        nächste Stunde

        • Weißt du es noch? Modalverben + haben, sein, werden
        • Lesen: Literatur V2duF



        Blijf op je plek tot de docent aangeeft dat het lesuur voorbij is. 
        Schuif je stoel aan en laat het lokaal netjes achter. Danke! 

        Slide 34 - Tekstslide