Inkomen uit arbeid,
inkomen uit vermogen, overdrachtsinkomen
D
Uitkeringen,
toeslagen
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 12 min
Onderdelen in deze les
De primaire inkomens zijn:
A
Loon, rente, huur,
pacht, winst
B
Loon, huur, pacht,
uitkering, toeslagen
C
Inkomen uit arbeid,
inkomen uit vermogen, overdrachtsinkomen
D
Uitkeringen,
toeslagen
Slide 1 - Quizvraag
Het belastbaar inkomen is
A
het bedrag dat je aan belasting moet betalen.
B
het bedrag waarover je belasting moet betalen.
Slide 2 - Quizvraag
Wat is loonheffing?
A
Een heffing omdat je een auto van de zaak hebt
B
Een voorheffing (voorschot) op de inkomstenbelasting
C
Een heffing omdat je een eigendomswoning hebt
D
Een heffing omdat je extra ziektekosten hebt
Slide 3 - Quizvraag
Op het loon is elke maand € 295,86 ingehouden. Na aangifte blijkt dat er € 4.117,- aan inkomstenbelasting betaald moet worden.
A
Er moet € 566,68 worden bijbetaald
B
Er wordt € 566,68 terugbetaald
C
Er moet € 566,- worden bijbetaald
D
Er wordt € 566,-terugbetaald
Slide 4 - Quizvraag
Naast sociale verzekeringen heb je sociale voorzieningen. Wat is géén sociale voorziening
A
zorgtoeslag
B
WW
C
Bijstand
D
huurtoeslag
Slide 5 - Quizvraag
Door hypotheekrente wordt je belastbaar inkomen ?
A
meer
B
minder
Slide 6 - Quizvraag
Welke bijtelling heb je mee te maken wanneer je een eigen huis hebt?
A
hypotheekrente
B
huur
C
eigenwoningforfait
D
overdrachtsbelasting
Slide 7 - Quizvraag
Het secundair inkomen bereken je als volgt
A
Primair inkomen + belasting en premies - uitkering
B
Primair inkomen - belasting en premies - uitkering
C
Primair inkomen - belasting en premies + uitkering
D
Primair inkomen + belasting en premies + uitkering
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van secundair inkomen?
A
Winst van je eigen bedrijf
B
Kinderbijslag
C
Salaris
D
Vakantiegeld
Slide 9 - Quizvraag
Afgelopen jaar verdient Afke € 3.716,90 per maand. In mei kreeg zij 8% vakantiegeld Bereken het jaarinkomen inclusief vakantiegeld.
A
€ 40.285,04
B
€ 40.142,52
C
€ 48.171,02
D
€ 48.558,55
Slide 10 - Quizvraag
Loonheffing bestaat uit
A
Loonbelasting + premies
werknemersverzekeringen
B
Loonheffing -sociale premies
C
Loonbelasting + premies volksverzekeringen
D
Inkomen -/- heffingsvrij vermogen
Slide 11 - Quizvraag
Het brutoloon is € 1.899,86. Aan loonheffing is € 459,93 betaald. De loonbelasting is 17%.
A
Aan inhouding voor de premie werknemersverzekering is
€ 136,95 betaald
B
Aan inhouding voor de premie volksverzekering is € 136,95 betaald
C
Aan loonbelasting is € 244,79 betaald
D
Aan loonbelasting is
€ 1386,95 betaald
Slide 12 - Quizvraag
Door het eigenwoningforfait wordt je belastbaar inkomen
A
Hoger
B
Lager
Slide 13 - Quizvraag
Hoe wordt het belastbaar inkomen berekend?
A
Heffingsbedrag - heffingskorting
B
Heffingsbedrag - arbeidskorting
C
Bruto inkomen - aftrekposten
D
Bruto inkomen - kortingen
Slide 14 - Quizvraag
Bijtelling of aftrekpost? Auto van de zaak
A
Bijtelling
B
Aftrekpost
Slide 15 - Quizvraag
Sociale voorzieningen ....
A
worden betaald uit belastinggeld
B
worden betaald uit premies
C
is een verzamelnaam voor alle uitkeringen
D
is alleen voor ouderen
Slide 16 - Quizvraag
De woning van Jens is € 400.000,- waard. Hij heeft maar een hypotheek van € 350.000,-. Zijn eigenwoningforfait is 0,2%. Hoeveel moet hij aan bijtelling betalen?
A
€ 7.000,-
B
€ 700,-
C
€ 8.000,-
D
€ 800,-
Slide 17 - Quizvraag
Reken het belastbaar inkomen uit: Het bruto loon van Piet in 2024 was € 50.000,-. Hij heeft een eigen huis. Het eigenwoningfortait is € 700,-. Piet heeft € 4.800,- aan hypotheekrente betaald. Ook rijdt Piet een auto van de zaak waarvan de bijtelling € 8.800,-.
A
€ 35.700,-
B
€ 64.300,-
C
€ 54.700,-
D
€ 53.300,-
Slide 18 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde
Loonheffing wordt elke maand ingehouden op je brutoloon
Na afloop van het jaar doe je aangifte inkomstenbelasting
Je krijgt een aanslag van de inkomstenbelasting
Je moet belasting bijbetalen of je krijgt belasting terug