SE 1 4 Havo nabespreking

vraag 1
A. 1869 Opening Suezkanaal
B. 1620 Pilgrim Fathers stichten nederzetting
C. 1765 Verdrag van Allahabad
D. 1885 Oprichting Indian National Congress
E. 1851 Eerste Wereldtentoonstelling
F. 1600 Oprichting East India Company

F – B – C – E – A – D


C. 1765 Verdrag van Allahabad
D. 1885 Oprichting Indian National Congress
E. 1851 Eerste Wereldtentoonstelling
F. 1600 Oprichting East India Company
F – B – C – E – A – D



1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

vraag 1
A. 1869 Opening Suezkanaal
B. 1620 Pilgrim Fathers stichten nederzetting
C. 1765 Verdrag van Allahabad
D. 1885 Oprichting Indian National Congress
E. 1851 Eerste Wereldtentoonstelling
F. 1600 Oprichting East India Company

F – B – C – E – A – D


C. 1765 Verdrag van Allahabad
D. 1885 Oprichting Indian National Congress
E. 1851 Eerste Wereldtentoonstelling
F. 1600 Oprichting East India Company
F – B – C – E – A – D



Slide 1 - Tekstslide

vraag 2 lid 1
religieus motief: de Pilgrim Fathers waren op zoek naar een plek om in vrijheid hun eigen geloof te praktiseren. (Feniks Pelgrin Fathers in New Engeland)


economisch motief: op zoek naar koloniaal verdienmodel zoals de Spanjaarden. (F blz. 210 eerste alinea)

sociaal motief: op zoek naar mogelijkheden voor werk en succes (Feniks blz. 211 laatste alinea)


Slide 2 - Tekstslide

vraag 2 lid 2
Veel van de eerste kolonisten waren (orthodoxe) protestanten / Pilgrim Fathers, die een nieuwe (streng protestantse) samenleving wilden stichten, waarin zij (niet-Bijbelse) feestelijkheden tijdens kerst / het vieren van kerst als een feest verboden. (Feniks Pelgrin Fathers in New Engeland)  

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 3
Vestigingskoloniën en plantagekoloniën
In het Noorden ontbrak een gunstig klimaat en een goede bodemgesteldheid voor het aanleggen van plantages. Hier gingen de kolonisten zich vestigen omdat zij in hun onderhoud konden voorzien door de kleinschalige landbouw, visserij en nijverheid.
De zuidelijke koloniën aan de oostkust ontwikkelden zich steeds meer tot plantage-economieën, waar producten als tabak, katoen voor de export werden verbouwd. De grond en het klimaat waren hier meer voor geschikt.

Slide 4 - Tekstslide

vraag 4 lid 1
Vooral het verlichtingsideaal van gelijkheid wordt door De la Fayette besproken.
(Zie bron). Ook vrijheid en broederschap, maar deze worden niet nader toegelicht.
bron: vrijheid en gelijkheid heersen hier onder allen. ... allen hebben dezelfde rechten 


Slide 5 - Tekstslide

vraag 4 lid 2
De la Fayette is een Frans edelman en die juist de standensamenleving zou moeten verdedigen aangezien de adel daar het meeste voordeel bij heeft.

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 5 lid 1
Voorbeeld van een juist antwoord is:

Liernur geeft het beeld weer dat slavernij noodzakelijk is / beter is voor de slaaf-gemaakten dan vrijheid / Liernur besteedt geen aandacht aan de slechte behandeling van (sommige) slaaf-gemaakten / aan de onderwerping van slaaf-gemaakten
 Door te schrijven dat (een van de volgende):
- slavenarbeid onmisbaar is voor de plantage-economie / voor de productie van bepaalde producten.
- slaaf-gemaakten gelukkig / tevreden / verzorgd zijn. –
- vrijgemaakten zich economisch niet redden.





Slide 7 - Tekstslide

Vraag 5 lid 1 ad
Opmerking: Alleen als bij de eerste deelvraag een juiste uitleg wordt gegeven over de eenzijdigheid van het beeld dat Liernur schetst, wordt 1 scorepunt toegekend aan een passende verwijzing naar de bron. 

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 5 lid 2
Abolitionisten zouden hiertegen inbrengen dat Liernur voorbijgaat aan:

- het religieuze argument dat slavernij niet strookt met de Bijbel
- het verlichte ideaal gelijkheid / vrijheid (waardoor slavernij onwenselijk is)


Slide 9 - Tekstslide

Vraag 6 lid 1
Het artikel doet verslag van de opstand van Indiase soldaten (in 1857)  

Slide 10 - Tekstslide

vraag 6 lid 2
De direct aanleiding voor deze gebeurtenis was het invoeren van een nieuw soort geweerkogels waar dierlijk vet bij werd gebruikt, dit ging in tegen het geloof van Hindoes en Moslims en maakte dat de Sepoys in opstand kwamen 

Slide 11 - Tekstslide

vraag 6 lid 3
De Britten stellen India onder direct bestuur, India staat niet meer onder het gezag van de EIC. Ze lieten Indiase vorsten meebesturen in bepaalde staten.
Opmerking: er kwam meer overleg met de Indiase bevolking (ook juist)

Slide 12 - Tekstslide

vraag 6 lid 4
Dit artikel ondersteunt de beleidsverandering met de afwijzing van de moord op Britse vrouwen en kinderen / door Indiërs af te schilderen als onmenselijke moordenaars, om zo de lezers ervan te overtuigen dat een Brits bestuur noodzakelijk is om de Britse belangen te beschermen / om chaos te voorkomen

Opmerking: alleen als bij het antwoord op de laatste deelvraag wordt ingegaan op de inhoud van het artikel, worden scorepunten toegekend.

Slide 13 - Tekstslide

vraag 7
Potter geeft aan dat Indiase wevers landbouwarbeider worden en daarmee zoveel geld verdienen dat zij Britse industrieproducten kunnen kopen. Hij zegt: hun verbruik van industrieproducten is toegenomen.

 

Veder geeft Potter aan dat de toename van het verbruik van Indiase landbouwproducten zorgen voor meer geld. Hij zegt: het toenemend verbruik door Groot-Brittannië van Indiase landbouwproducten, dat alles heeft geld in omloop gebracht

Slide 14 - Tekstslide

vraag 7 bronfragment
het toenemend verbruik door Groot-Brittannië van Indiase landbouwproducten, dat alles heeft geld in omloop gebracht en 
hun verbruik van industrieproducten is toegenomen. 

Slide 15 - Tekstslide

vraag 8
Gebeurtenis 1 past bij: De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. (KA33)

Gebeurtenis 2 past bij:
De opkomst van emancipatiebewegingen. (KA 34)
Voortschrijding democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces. (KA 35)
De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. (KA 36)




Slide 16 - Tekstslide

vraag 9 lid 1
Uit de bron blijkt dat er meer producten worden gemaakt dan in Groot-Brittannië kunnen worden verkocht, waardoor een afzetmarkt gezocht wordt in het buitenland / India Er staat namelijk geschreven:
De machinekracht…leidt tot een overvloed aan artikelen die niet door binnenlandse consumptie kunnen worden gebruikt en daarom wordt een toename van de verkoop in het buitenland een onvermijdelijke noodzaak
Opmerking Alleen als bij de eerste deelvraag een passende verwijzing naar de bron wordt gevolgd door een juiste verklaring, worden 2 scorepunten toegekend.


Slide 17 - Tekstslide

vraag 9 lid 2
De Indiase huisnijverheid kan niet concurreren met de goedkopere machinale (massa) productie van de Britse fabrikanten.

Slide 18 - Tekstslide

vraag 10
Voorbeeld van een juist antwoord is:

Jones Barker onderbouwt het Britse imperialisme door (twee van de volgende):
- met het overhandigen van de bijbel weer te geven dat het Britse imperialisme het christendom / de westerse beschaving in Afrika verspreidt.
- met het knielen van de Afrikaanse vorst voor de staande Victoria weer te geven dat Afrikaanse landen zich aan het Britse gezag onderwerpen
- met de titel “Het geheim van Engelands grootheid” weer te geven dat de Britse vorstin superieur is
Per combinatie van een juiste onderbouwing en een hierbij passende verwijzing naar de bron 2
Opmerking: voor een verwijzing naar het schilderij zonder een juist voorbeeld van onderbouwing van het imperialisme, wordt geen scorepunt toegekend.





Slide 19 - Tekstslide

vraag 11
Kern van een juist antwoord is:

In 1885 werd het Indian National Congress opgericht, waardoor de Britse machthebbers te maken kregen met de organisatie van het Indiase streven naar gelijke kansen binnen het Brits-Indisch bestuur (waaraan de Britten niet wilden toegeven) / Waardoor de Britten bang werden voor een onafhankelijkheids-eis en waardoor de Britse machthebbers de roep om meer rechten van Indiërs moesten afweren.

Slide 20 - Tekstslide

vraag 12
Antwoord: Socialisten wilden de slechte kanten laten zien van het leven als arbeider. Deze bron bewijst dat je met een simpele afkomst je kan opwerken tot fabriekseigenaar en sluit eerder aan bij de visie van de liberalen.  

Slide 21 - Tekstslide

vraag 13 lid 1
- De sociale kwestie gaat over de beroerde levensomstandigheden van arbeiders in de industriële samenleving. Dat komt in de spotprent uit die tijd duidelijk naar voren door de bedroefde gezichtsuitdrukkingen van de arbeiders in de kolenmijnen tegenover de voldane gezichten van de mensen ‘boven de grond’. / dat het leven van de arbeiders zich in het donker afspeelt / dat de rijke mensen bovengronds leven en armen ondergronds. 

Slide 22 - Tekstslide

vraag 13 lid 2
- De tekenaar laat zich in de tekening kritisch uit over de omstandigheden waaronder arbeiders in de mijnen hun werk moesten doen. Onder de arbeiders in de tekening bevinden zich kleine kinderen en kreupelen en bejaarden. De Factory Acts waren bedoeld om dergelijke misstanden te beëindigen. 

Slide 23 - Tekstslide

vraag 14
Voorbeeld van een juist antwoord:

De schrijver uit kritiek op de werkwijze van Owen. Leerling ligt dit toe a.d.h.v. een van de volgende voorbeelden uit de bron: (2p)
Hij schrijft dat Owen zichzelf bedriegt en dat zijn fabriek niet veel anders is dan de plantages in Amerika. Owen zijn arbeiders zijn ‘’net zo onvrij als negerslaven’’.
Hij verwijt Owen ijdel te zijn. Hij maakt zijn medewerkers tot ‘menselijke machines’, die allemaal precies moeten doen wat hij zegt om alles zo goed mogelijk te laten verlopen’. Mensen zijn volledig afhankelijk van hem.
Het systeem van Owen leidt niet tot volledige vrijheid, maar kan alleen gehandhaafd worden met absolute macht.
Persoonlijkheid en beschaving worden vernietigd en kracht en geluk van mensen gaan verloren.





Slide 24 - Tekstslide

vraag 15
Fabrikanten hebben bezwaar omdat ze nu meer kosten moeten maken.

 

Arbeiders hebben bezwaar omdat hun inkomen achteruit dreigt te gaan.

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 16
Wereldwijde handelcontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. (KA 25) (wordt behandeld in 1.1 en in 1.2)

Slide 26 - Tekstslide

vraag 17
1-D,
 2-A,
 3-C,
 4-B

Slide 27 - Tekstslide