Grammatica - Vragen met have got

Grammatica
Tijdens het bespreken en oefenen van de grammatica is het belangrijk dat je zelf de inschatting maakt of je mee moet schrijven of niet. Het is je eigen verantwoordelijkheid.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Tijdens het bespreken en oefenen van de grammatica is het belangrijk dat je zelf de inschatting maakt of je mee moet schrijven of niet. Het is je eigen verantwoordelijkheid.

Slide 1 - Tekstslide

Vragen met 'have got'
Bij vragen met 'have got' zet je 'have' vooraan in de zin.
I have got a dog. - Have I got a dog?


Bij vragen met 'has got' zet je 'has' vooraan in de zin.
She has got a nice car. - Has she got a nice car?

Slide 2 - Tekstslide

Maak de zin vragend. Let op, gebruik hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Tekstslide

He has got a lot of friends.

Slide 4 - Open vraag

They have got a lot of books.

Slide 5 - Open vraag

You have got an I-phone X.

Slide 6 - Open vraag

She has got a sore throat.

Slide 7 - Open vraag

Vragen met 'have'
Wanneer er geen 'have got' maar 'have' in de zin staat gebruiken we 'do' of 'does' om een vraag te maken.

I have a dog. - Do I have a dog?
She has a nice car. - Does she have a nice car?

Let op, bij 'has' veranderd het werkwoord in de vraagzin naar 'have'.



Slide 8 - Tekstslide

Maak de zin vragend. Let op, gebruik hoofdletters en leestekens.

Slide 9 - Tekstslide

Mister Nagel has his own house.

Slide 10 - Open vraag

This school has nice classrooms.

Slide 11 - Open vraag

You have a tidy room.

Slide 12 - Open vraag

We have the same carpet.

Slide 13 - Open vraag

De volgende opdrachten zijn om extra te oefenen. Kies telkens het juiste antwoord.

Slide 14 - Tekstslide

I have got a big house.
A
Have I got a big house?
B
Do I have got a big house?
C
Does I have a big house?
D
Do I have a big house?

Slide 15 - Quizvraag

Anne has a nice car.
A
Has Anne a nice car?
B
Has Anne got a nice car?
C
Does Anne has a nice car?
D
Does Anne have a nice car?

Slide 16 - Quizvraag

They have a swimming pool.
A
Have they a swimming pool?
B
Do they have a swimming pool?
C
Do they have got a swimming pool?
D
Have they got a swimming pool?

Slide 17 - Quizvraag