Present continuous & To Be

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'

Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 2 - Tekstslide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
negative
(ont-
kennend)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij 
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet

Slide 3 - Tekstslide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
question
(vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?

Slide 4 - Tekstslide

To be betekent:
A
hebben
B
zijn
C
doen

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de vormen van 'to be'?
A
I - you -he
B
am - are - is
C
are
D
geen idee

Slide 6 - Quizvraag

(to be)
He ..... my brother.
A
am
B
are
C
is

Slide 7 - Quizvraag

(to be)
We ..... at school.
A
am
B
are
C
is

Slide 8 - Quizvraag

(to be)
..... you at home tonight?
A
am
B
are
C
is

Slide 9 - Quizvraag

(to be)
Where ..... I?
A
am
B
are
C
is

Slide 10 - Quizvraag

(to be)
Derrek and Sheila ..... at work.
A
am
B
are
C
is

Slide 11 - Quizvraag

Maak een vraag van deze zin:
They are happy.
A
They are happy?
B
They are not happy?
C
Are they happy?
D
They aren't happy?

Slide 12 - Quizvraag


To be:
... it going to be a difficult test?
A
Am
B
To be
C
Are
D
Is

Slide 13 - Quizvraag

(to be / NOT )
I ......... happy.

Slide 14 - Open vraag

Maak hiervan een ontkennende zin:
Jill is at home.

Slide 15 - Open vraag

Wanneer gebruiken we het?

Hoe maken we het?


Slide 16 - Tekstslide

Present Continuous
wanneer
Om ze zeggen wat er nu aan de gang is
Hoe
I                         am walking
he/she/it          is walking
you/we/they   are walking
Signaal-woorden
now, at the moment, look ..
Voorbeeld
The pupils are listening to the teacher.

Slide 17 - Tekstslide

Present continuous - Negative
Onderwerp +
vorm van to be +
Not
Verb + ing
I
Am/’m
not
Watching
TV.
You/we/they
Are/’re
not
Watching
TV.
He/she/it
Is/’s
not
Watching
TV.

Slide 18 - Tekstslide

Present continuous - Questions
vorm van to be +
onderwerp +
Verb + ing
?
Am
I
Watching
TV?
Are
you/we/they
Watching
TV?
Is
he/she/it
Watching
TV?

Slide 19 - Tekstslide

Present continuous
Bevestigend
ontkennend
vragend
I
am cooking now.
I am not cooking now.
Am I cooking now?
he/she/it
She is cooking now
She is not cooking now.
Is she cooking now?
we/you/ they
We are cooking now.
We are not cooking now.
Are we cooking now?

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Wanneer je praat over feiten en gewoontes
B
Wanneer je praat over wat nu aan de gang is

Slide 21 - Quizvraag

Present Continuous:

Welke zin is een goed voorbeeld van de present continuous?
A
David takes a shower at the moment.
B
David is taking a shower at the moment.
C
David has taken a shower at the moment.
D
David took a shower at the moment.

Slide 22 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij de present continuous?

Slide 23 - Open vraag

present continuous:
She ............ (walk) to school right now.

Slide 24 - Open vraag

Present Continuous
I .... (think) about the answer.

Slide 25 - Open vraag

Present Continuous
I .... (read) a book at the moment.

Slide 26 - Open vraag

Present continuous:
They ___ (eat) dinner now.

Slide 27 - Open vraag

What do you remember about the present continuous?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Present continuous
When do we use it?

How do we make it?

Slide 31 - Tekstslide

Present Continuous
When
iets wat nu / op dit moment aan de gang is.
How
I                         am walking
he/she/it          is walking
you/we/they   are walking
Signal words
now, at the moment, look ..
Example 
The pupils are listening to the teacher.

Slide 32 - Tekstslide

Present continuous
Waar gebruik je de present continuous voor?
A
Bij gewoonte, feit en regelmaat.
B
Wanneer iets nu bezig is of aan de gang is.

Slide 33 - Quizvraag

Present continuous:

Wat is de regel van de present continuous?
A
hele ww+ -ed
B
shit = hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele ww+ -ing

Slide 34 - Quizvraag

Present Continuous:

Welke zin staat in de Present Continuous?
A
David takes a shower at the moment.
B
David is taking a shower at the moment.
C
David has taken a shower at the moment.
D
David took a shower at the moment.

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden van de present continuous?

Slide 36 - Open vraag

present continuous:
She ............ (walk)

Slide 37 - Open vraag

Present Continuous
I .... (think).

Slide 38 - Open vraag

Present Continuous
I .... (read).

Slide 39 - Open vraag

Present continuous:
They ___ (eat)

Slide 40 - Open vraag

Slide 41 - Link

What do you remember about the present continuous?

Slide 42 - Open vraag

Present continuous
Positive
Negative
Questions
Short answer
I
am cooking now.
I am not cooking now.
Am I cooking now?
Yes, I am
No, I am not.
he/she/it
She is cooking now
She is not cooking now.
Is she cooking now?
Yes, she is
No, she is not.
we/you/ they
We are cooking now.
We are not cooking now.
Are we cooking now?
Yes, we are.
No, we are not.

Slide 43 - Tekstslide