4.3 Moleculaire stoffen mengen

H4: Moleculaire Stoffen
4.1 Vanderwaals bindingen
4.2 Waterstofbruggen 
→ 4.3 Moleculaire Stoffen mengen ←
4.4 Percentage, ppm en ppb
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4: Moleculaire Stoffen
4.1 Vanderwaals bindingen
4.2 Waterstofbruggen 
→ 4.3 Moleculaire Stoffen mengen ←
4.4 Percentage, ppm en ppb

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je weet wanneer stoffen hydrofoob en hydrofiel zijn en kunt dit op microniveau uitleggen. 
  2. Je kunt de oplosbaarheid van stoffen in water voorspellen op basis van de structuurformule. 

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik waterstofbruggen
  1. Teken tweemaal de structuurformule van propeen, C3H6.
  2. Geef aan welke bindingen tussen en in de twee moleculen voorkomen.
  3. Herhaal opdracht 1 en 2, maar dan met methanol, CH4O.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Waterstofbrug
Tussen de ~N-H groepen van twee moleculen. 

Een waterstofbrug: loopt van een H-atoom naar een N-atoom.

Let op, een C-H groep kan NOOIT een waterstofbrug vormen.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht waterstofbruggen tekenen
  • Neem de structuurformule van PL over op papier
  • Geef weer hoe twee watermoleculen aan een PL-molecuul kunnen binden door middel van waterstofbruggen.
  • Teken de watermoleculen in structuurformules en geef de waterstofbruggen weer met - - - - -

Slide 7 - Tekstslide

Hydrofiel en hydrofoob


Hydrofiele stoffen mengen goed met hydrofiele stoffen en lossen goed op in water

Hydrofobe stoffen mengen goed met hydrofobe stoffen en lossen niet goed op in water
Voor oplosbaarheid geldt:
Soort zoekt soort

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer hydrofiel?
  • Hydrofiel als: 1 of meer OH- of NH-groepen (voor H-bruggen) en de rest van het molecuul is niet te groot 
  • Niet te groot = max 4 C's voor 1 OH of NH groep

  • Alle andere moleculen zijn hydrofoob

Slide 9 - Tekstslide

Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Rekenen in de scheikunde
Aan de concentratie, oplosbaarheid en  dichtheid

Slide 13 - Tekstslide

zout
verdund, lage concentratie
geconcentreerd, hoge concentratie

Slide 14 - Tekstslide

Concentratie -> oplosbaarheid

Slide 15 - Tekstslide

verzadigde oplossing
- In een verzadigde oplossing is de maximale      
   hoeveelheid stof opgelost
- De vaste stof blijft vast en blijft zichtbaar
- Is er minder opgelost dan is de oplossing onverzadigd

Slide 16 - Tekstslide

(On)Verzadigde oplossingen
Bij indampen verdampt het oplosmiddel en neemt het gehalte van opgeloste stof toe.
Als de oplossing is verzadigd en je gaat door met indampen, zal er een vaste stof ontstaan.

Slide 17 - Tekstslide

Oplosbaarheid
Bij vaste stoffen geldt:
“Hoe hoger de temperatuur hoe meer er kan oplossen!”

Bij gassen geldt:
“Hoe hoger de temperatuur hoe minder er kan oplossen!”

Slide 18 - Tekstslide


Wat is de juiste eenheid voor concentratie?
A
liter per gram
B
gram per kubieke meter
C
gram per liter
D
kubieke meter per liter

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste formule voor het berekenen van de concentratie?
A
concentratie = volume / massa stof
B
massa stof = concentratie / volume
C
concentratie = volume / massa stof
D
concentratie = massa stof / volume

Slide 20 - Quizvraag

We kunnen in 2,5 liter water maximaal 900 gram keukenzout oplossen. De oplosbaarheid van keukenzout is?
A
360 gram per liter
B
2250 gram per liter
C
360 liter per gram
D
2250 liter per gram

Slide 21 - Quizvraag

De concentratie van zout in zeewater is 37 g/L
hoeveel kg zout moet je toevoegen bij 15000 liter water?
A
555 gram
B
555 kg
C
2,5 kg
D
250 kg

Slide 22 - Quizvraag

Oplosbaarheid van zuurstof bij 80 graden Celsius is 25,1 mg/L.
Aan 500 mL water is 15 mg zuurstof toegevoegd. Wat is deze oplossing?
A
Onverzadigd
B
Verzadigd
C
Oververzadigd

Slide 23 - Quizvraag

Lieke lost 257 g zout op in 305 mL water. Het zout heeft een oplosbaarheid van 469 g/L. Is deze zoutoplossing verzadigd / onverzadigd? Hoeveel gram ligt op de bodem of hoeveel kan nog opgelost worden?

Slide 24 - Open vraag

Aan de slag!

  • §4.3 lezen
  • Maak de opdrachten uit de studiewijzer

Slide 25 - Tekstslide